Vermaninge tot gehoorsaemheyt, door verhael van vele groote weldaden Godes aen Israël bewesen, v. 1, etc. Item, door eene beschryvinge vande schoonheyt ende vruchtbaerheyt des beloofden lants, 7. met waerschouwingen voor hoochmoet ende vergetenisse Godes ende sijner goetdaden, 10. als oock dreygementen van sware straffen, indien sy ter contrarie souden doen, 19.
1 ALle geboden, die ick u heden gebiede, sult ghy waernemen om te doen: opdat ghy levet, ende vermenichvuldiget, ende inkomet, ende het lant ervet dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft.
2 Ende ghy sult gedencken alles des weechs, dien u de HEERE uwe Godt dese veertich jaer in de Woestijne geleydt heeft: op dat hy u verootmoedichde, om u te versoecken, om te weten wat in u herte was; of ghy sijne geboden soudt houden, of niet.
3 Ende hy verootmoedichde u, ende liet u hongeren, ende spijsde u met het Man, dat ghy niet en kendet, noch uwe vaderen gekent hadden: op dat hy u bekent maeckte, dat de mensche niet alleen van den broode leeft, maer dat de mensche leeft van alles, dat uyt des HEEREN mont uytgaet.
4 Uwe kleedinge en is aen u niet veroudet, ende uwe voet en is niet geswollen dese veertich jaer.
5 Bekent dan in u herte; dat de HEERE, uwe Godt, u kastijdt, gelijck als een man sijnen sone kastijdt.
6 Ende houdt de geboden des HEEREN uwes Godts: om in sijne wegen te wandelen, ende om hem te vreesen.
7 Want de HEERE uwe Godt brengt u in een goet lant; een lant van waterbeken, fonteynen, ende diepten, die in dalen ende in bergen uytvlieten:
8 Een lant van tarwe ende gerste, ende wijnstocken, ende vijchboomen, ende granaet-appelen: een lant van oly-rijcke olijf-boomen, ende van honich.
9 Een lant, daer in ghy broot sonder schaersheyt eten sult; daer in u niets ontbreken sal: een lant welckes steenen yser zijn, ende uyt welckes bergen ghy koper uythouwen sult.
10 Als ghy dan sult gegeten hebben, ende versadicht zijn, so sult ghy den HEERE uwen Godt loven over dat goede lant, dat hy u sal hebben gegeven.
11 Wacht u, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, niet en vergetet: dat ghy niet en soudt houden sijne geboden, ende sijne rechten, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede.
12 Op dat niet misschien, als ghy sult gegeten hebben ende versadicht zijn; ende goede huysen gebouwt hebben, ende die bewoonen;
13 Ende uwe runderen ende uwe schapen sullen vermeerdert zijn, oock silver ende gout u sal vermeerdert zijn; ja al, wat ghy hebt, vermeerdert sal zijn;
14 U herte sich alsdan verheffe: dat ghy vergetet des HEEREN, uwes Godts, die u uyt Egyptenlant uyt den diensthuyse uytgevoert heeft:
15 Die u geleydt heeft in die groote ende vreeslicke woestijne, [daer] vyerige slangen, ende schorpioenen, ende dorheyt, daer geen water en was: die u water uyt de keyachtige rotze voort brachte:
16 Die u in de woestijne spijsde met Man, dat uwe vaderen niet gekent en hadden: om u te verootmoedigen, ende om u te versoecken, op dat hy u ten laetsten wel dede:
17 Ende ghy in u herte segget: Mijne kracht, ende de sterckte mijner hant heeft my dit vermogen verkregen.
18 Maer ghy sult gedencken des HEEREN, uwes Godts, dat hy ’t is, die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen: op dat hy sijn verbont bevestige, dat hy uwen vaderen gesworen heeft: gelijck het te desen dage is.
19 Maer indien ’t geschiet, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, gantschelick vergeett, ende andere Goden navolcht, ende dientse, ende buycht u voor de selve; so betuyge ick heden tegens u, dat ghy voorseker sult vergaen.
20 Gelijck de Heydenen, die de HEERE voor u aengesichte verdaen heeft, alsoo sult ghy vergaen: om dat ghy de stemme des HEEREN, uwes Godts, niet gehoorsaem sult geweest zijn.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024