1 De Apostel wijst aen wat voordeel de Ioden hebben. 3 ende beantwoort eenige lasterlijcke tegenwerpingen, die yemant uyt sijne voorgaende Leere konde trecken. 9 ende bewijst met klare getuygenissen des Ouden Testaments, dat hy ten rechten geseght heeft, dat oock selfs de Ioden groote overtreders zijn van Godts Wet. 20 Besluyt daerom, dat uyt de wercken der Wet niemandt en kan voor Godt gerechtveerdight worden. 21 maer dat Godt een andere wijse van Rechtveerdighmakinge in sijn woort heeft geopenbaert. 22 Namelick, de Rechtveerdighmakinge uyt genade, door den geloove in Iesum Christum , die door sijn bloedt onse Versoeninge met Godt is geworden. 27 Waer door de roem wort uyt-gesloten. 29 ende dat niet alleen voor de Ioden, maer oock voor de Griecken ofte Heydenen .
1 WElck is dan het voordeel des Ioden? Of welcke is de nutticheyt der besnijdenisse?
2 Vele in alle maniere. Want [dit is ] wel het eerste, dat haer de woorden Godts zijn toebetrouwt.
3 Want wat ist, al zijn sommige ongeloovich geweest? sal hare ongeloovicheyt het geloove Godts te niete doen?
4 Dat zy verre: Doch Godt zy waerachtigh, maer alle mensche leugenachtigh: gelijck als geschreven is, Op dat ghy gerechtveerdicht wort in uwe woorden, ende overwint wanneer ghy oordeelt.
5 Indien nu onse ongherechticheyt Godts gerechticheyt bevestight, wat sullen wy seggen? Is Godt onrechtveerdich als hy toorne over [ons ] brenght? (ick spreke na den mensche)
6 Dat zy verre: andersins hoe sal Godt de werelt oordeelen?
7 Want indien de waerheyt Godts door mijne leugen overvloediger is geworden, tot sijne heerlickheyt, wat worde ick oock noch als een sondaer geoordeelt?
8 Ende [en seggen wy ] niet [liever ], ( gelijck wy gelastert worden, ende gelijck sommige seggen dat wy seggen) Laet ons het quaet doen, op dat het goede [daer uyt ] come? welcker verdoemenisse rechtveerdigh is.
9 Wat dan? Sijn wy uytnemender? ganschelijck niet: want wy hebben te voren beschuldight beyde Ioden ende Griecken, datse alle onder de sonde zijn.
10 Gelijck geschreven is, Daer en is niemandt rechtveerdigh, oock niet een:
11 Daer is niemandt die verstandich is, daer is niemandt die Godt soeckt.
12 Alle zijn sy afgeweecken, te samen zijn sy onnut geworden: daer en is niemandt die goet doet, daer en is [oock ] niet tot een toe.
13 Hare kele is een geopent graf: met hare tongen plegen sy bedrogh: slangen venijn is onder hare lippen:
14 Welcker mondt is vol van vervloeckinge ende bitterheyt:
15 Hare voeten zijn snel om bloet te vergieten:
16 Vernielinge ende elendicheyt is in hare wegen:
17 Ende den wegh des vredes en hebben sy niet gekent.
18 Daer en is geen vreese Godts voor hare oogen.
19 Wy weten nu dat al wat de wet seght, sy dat spreeckt tot de gene die onder de wet zijn: op dat alle mondt gestopt worde, ende de geheele werelt [voor ] Godt verdoemelijck zy.
20 Daerom en sal uyt de wercken der wet geen vleesch gerechtveerdicht worden voor hem. Want door de wet is de kennisse der sonde.
21 Maer nu is de rechtveerdicheyt Godts geopenbaert geworden sonder de wet, hebbende getuygenisse van de Wet ende de Propheten:
22 Namelijck de rechtveerdicheyt Gods door het geloove Iesu Christi, tot allen, ende over allen die gelooven: Want daer en is geen onderscheydt.
23 Want sy hebben alle gesondight, ende derven de heerlickheyt Godts.
proefdruk 1630
Sainte-Bible-Geneefse-bijbel-1669
24 Ende worden om niet gerechtveerdight, uyt sijne genade, door de verlossinge die in Christo Iesu is:
25 Welcken Godt voorgestelt heeft [tot ] een versoeninge door het geloove in sijnen bloede, tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt, door de vergevinge der sonden die te voren geschiet zijn, onder de verdraechsaemheyt Godts,
26 Tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt in desen tegenwoordigen tijdt: op dat hy rechtveerdigh zy, ende rechtveerdigende den genen, die uyt den geloove Iesu is.
27 Waer is dan de roem? Hy is uytgesloten. Door wat wet? Der wercken? Neen, maer door de wet des geloofs.
28 Wy besluyten dan dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, sonder de wercken der wet.
29 Is Godt [een Godt ] der Ioden alleen? Ende en is hy ’t niet oock der Heydenen? Ia, oock der Heydenen.
30 Nademael hy een eenigh Godt is die de Besnijdenisse rechtveerdigen sal uyt het geloove, ende de Voor-huyt door het geloove.
31 Doen wy dan de wet te niete door het geloove? Dat zy verre: maer wy bevestigen de wet.
Het voorrecht van de Joden
1 Wat heeft de Jood dan voor op anderen ? Of wat is het voordeel van het besneden zijn?
2 Veel, in alle opzichten. Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd.
3 Want wat is het geval ? Als sommigen ontrouw zijn geweest, zal hun ontrouw de trouw van God toch niet tenietdoen?
4 Volstrekt niet! Zo echter moet het zijn: God is waarachtig maar ieder mens een leugenaar, zoals geschreven staat: Opdat U gerechtvaardigd wordt wanneer U recht spreekt, en overwint wanneer U oordeelt.
5 Als nu onze ongerechtigheid de gerechtigheid van God bevestigt, wat zullen wij dan zeggen? Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? Ik spreek op menselijke wijze.
6 Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?
7 Want als de waarheid van God door mijn leugen overvloediger is geworden tot Zijn heerlijkheid, waarom word ik dan toch nog als zondaar geoordeeld?
8 En het is toch niet, zoals wij belasterd worden en zoals sommigen zeggen dat wij zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede daaruit voortkomt? De verdoemenis van hen is rechtvaardig.
Alle mensen zijn zondaars
9 Wat dan wel ? Zijn wij voortreffelijker? Beslist niet! Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn,
10 zoals geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één,
11 er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt.
12 Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één.
13 Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen.
14 Hun mond is vol vervloeking en bitterheid,
15 hun voeten zijn snel om bloed te vergieten.
16 Vernieling en ellende is op hun wegen,
17 en de weg van de vrede hebben zij niet gekend.
18 De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
19 Wij weten nu dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God.
20 Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde.
Rechtvaardiging door het geloof
21 Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd:
22 namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid.
23 Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,
24 en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
25 Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbijgaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God.
26 Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jezus is.
27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof.
28 Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.
29 Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen.
30 Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof.
31 Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.