Na de doot van Abia wert sijn soon Asa Coninck, v. 1, etc. die roeyt de afgoderye uyt, ende herstelt den suyveren Godes-dienst, 2. Vrede hebbende, maeckt hy sijne steden sterck, ende voorsiet hem van krijchs-volck, 6. In krijchs-noot tegen Zerah den Moor roept hy tot Godt, ende slaet een geweldich Leger, met vele steden, 9.
1 SO ontsliep Abia met sijne Vaderen, ende sy begroeven hem inde stadt Davids; ende sijn sone Asa wert Coninck in sijne plaetse: in sijne dagen was het lant tien jaren stille.
2 Ende Asa dede dat goet, ende dat recht was inde oogen des HEEREN sijnes Godts.
3 Want hy nam de altaren der vreemden, ende de hoochten wech: ende brack de op-gerechte beelden; ende hieuw de bosschen af.
4 Ende hy seyde tot Iuda, datse den HEERE den Godt harer vaderen soecken, ende datse de wet ende het gebodt doen souden.
5 Hy nam oock wech uyt alle steden van Iuda de hoochten, ende de sonne-beelden: ende het Coninckrijcke was voor hem stille.
6 Daer toe bouwde hy vaste steden in Iuda: want het lant was stille, ende daer en was geene oorloge in die jaren tegens hem, dewijle de HEERE hem ruste gaf.
7 Want hy seyde tot Iuda; Laet ons dese steden bouwen, ende mueren daerom trecken, ende torens, deuren, ende grendelen, terwijle het lant noch is voor ons aengesichte, want wy hebben den HEERE onsen Godt gesocht, wy hebben [hem] gesocht, en hy heeft ons rontom henen ruste gegeven: so bouweden sy, ende hadden voorspoet.
8 Asa nu hadde een heyr van drie hondert duysent uyt Iuda, rondasse, ende spiesse dragende, ende twee hondert ende tachtentich duysent uyt Benjamin, den schilt dragende, ende den boge spannende: alle dese waren kloecke helden.
9 Ende Zerah, de Moor, quam tegens hen uyt, met een heyr van duysentmael duysent; ende drie hondert wagenen: ende hy quam tot Maresa toe.
10 Doe tooch Asa tegens hem uyt: ende sy stelden de slach-orden in het dal Zephata by Maresa.
11 Ende Asa riep tot den HEERE sijnen Godt, ende seyde: HEERE, ’Tis niets by u te helpen ’tzy den machtigen, ’tzy den krachteloosen: Helpt ons ô HEERE, onse Godt; want wy steunen op u, ende in uwen name zijn wy gekomen tegen dese menichte: ô HEERE, ghy zijt onse Godt, laet den sterffelicken mensche tegens u niets vermogen.
12 Ende de HEERE plaechde de Mooren voor Asa, ende voor Iuda: ende de Mooren vloden.
13 Asa nu, ende het volck, dat met hem was, jaechdense na, tot Gerar toe, ende [soo vele] vielender vande Mooren, datter voor hen geen hervattinge en was; want sy waren verbroken voor den HEERE, ende voor sijn leger: ende sy droegen seer veel roofs daer van.
14 Ende sy sloegen alle steden rontom Gerar; want de verschrickinge des HEEREN was over hen: ende sy beroofden alle de steden, om dat vele roofs inde selve was.
15 Ende sy sloegen oock de tenten van het vee, ende voerden wech schapen, in menichte, ende kemelen: ende quamen weder te Ierusalem.
Asa koning van Juda
1 En Abia ging te ruste bij zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad van David. En Asa, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. In zijn dagen had het land tien jaar rust.
2 En Asa deed wat goed en juist was in de ogen van de HEERE, zijn God.
3 Hij nam de vreemde altaren en de offer hoogten weg, brak de gewijde stenen in stukken, en hakte de gewijde palen om.
4 Tegen Juda zei hij dat zij de HEERE, de God van hun vaderen, moesten zoeken, en dat zij de wet en het gebod moesten naleven.
5 Verder nam hij uit alle steden van Juda de offer hoogten en de wierookaltaren weg. Het koninkrijk had rust onder hem.
6 Vervolgens bouwde hij versterkte steden in Juda, omdat het land rust had. Er was in die jaren geen oorlog tegen hem, omdat de HEERE hem rust gaf.
7 Asa zei tegen Juda: Laten wij deze steden bouwen, ze omringen met muren, torens, deuren en grendels, terwijl het land nog open voor ons ligt, want wij hebben de HEERE, onze God, gezocht. Wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons rust van rondom gegeven. Zo begonnen zij te bouwen en zij waren voorspoedig.
Overwinning op de Cusjieten
8 Asa had een leger van driehonderdduizend man uit Juda, die grote schilden en speren droegen, en tweehonderdtachtigduizend man uit Benjamin, die kleine schilden droegen en de boog spanden. Dit waren allen strijdbare helden.
9 Zerah, de Cusjiet, trok tegen hen uit met een leger van duizend maal duizend man , en driehonderd strijdwagens, en kwam tot aan Maresa.
10 Toen trok Asa uit, hem tegemoet, en zij stelden zich op voor de strijd in het dal Zefatha, bij Maresa.
11 Toen riep Asa tot de HEERE, zijn God, en zei: HEERE, U bent de Enige Die kan helpen, hem die geen kracht heeft tegen de machtige. Help ons, HEERE, onze God, want wij steunen op U en in Uw Naam zijn wij gekomen tegen deze troepenmacht. HEERE, U bent onze God, laat geen sterveling tegen U iets kunnen doen.
12 Toen trof de HEERE de Cusjieten voor de ogen van Asa en voor de ogen van Juda, zodat de Cusjieten op de vlucht sloegen.
13 Asa achtervolgde hen, met het volk dat bij hem was, tot aan Gerar, en er vielen er zoveel van de Cusjieten dat er voor hen geen hervatting van de strijd mogelijk was, want zij werden vermorzeld voor het aangezicht van de HEERE en voor Zijn leger. Men behaalde een zeer grote buit.
14 En zij versloegen alle steden rondom Gerar, want grote vrees voor de HEERE kwam over hen. Zij plunderden al de steden, omdat zich daarin veel buit bevond.
15 Verder sloegen zij de tenten van de veehouders neer, en voerden in grote hoeveelheid kleinvee en kamelen gevangen weg. Toen keerden zij naar Jeruzalem terug.