1 Den Apostel beantwoordt noch een vrage aengaende het eten van afgoden-offer, ende toont dat het niet genoegh en is daer toe, dat men weet dat den afgodt niet en is. 5 ende dat wy maer een Godt, ende een Heere en hebben. 7 dewijle daer vele swacke zijn, die door sulcken doen souden aenstoot lijden. 10 ende vryheyt mochten nemen om sulcx oock te doen, na haer exempel, met een quade conscientie, ende alsoo verloren gaen. 12 Verklaert dat sodanige tegen Christum sondigen. 13 daer selfs niemant om het gebruyck van eenige spijse sijnen broeder en behoort te ergeren.
1 AEngaende nu de dingen die den afgoden geoffert zijn, Wy weten dat wy alle te samen kennisse hebben. De kennisse maeckt opgeblasen, maer de liefde sticht.
2 Ende so yemandt meynt yet te weten, die en heeft noch niets gekent, gelijck men behoort te kennen.
3 Maer so yemandt Godt lief heeft, die is van hem gekent.
4 Aengaende dan het eten der dingen die den Afgoden geoffert zijn, Wy weten, dat een Afgodt niets is in de werelt, ende datter geen ander Godt en is dan een.
5 Want hoewel daer oock zijn die Goden genaemt worden, ’tzy inden hemel, ’tzy op der aerden ( gelijck ’er vele Goden ende vele Heeren zijn)
6 Nochtans en hebben wy [maer ] eenen Godt, den Vader, uyt welcken alle dingen zijn, ende wy tot hem, ende [maer ] eenen Heere, Iesum Christum, door welcken alle dingen zijn, ende wy door hem.
7 Doch in allen en is de kennisse niet: maer sommige met een conscientie des afgodts tot noch toe eten als [yet ] dat den afgoden geoffert is: ende hare conscientie swack zijnde wort bevleckt.
8 De spijse nu en maeckt ons Gode niet aengenaem. Want ’t zy dat wy eten, wy en hebben geenen overvloedt: ende ’t zy dat wy niet en eten, wy en hebben geen gebreck.
9 Maer siet toe dat dese uwe macht niet eeniger wijse een aenstoot en worde den genen die swack zijn.
10 Want so yemandt u, die de kennisse hebt, siet in der afgoden tempel aensitten, en sal de conscientie des selven die swack is, niet gestijft worden om te eten de dingen die den afgoden geoffert zijn?
11 Ende sal de broeder die swack is, door uwe kennisse verloren gaen, om welcken Christus gestorven is?
12 Doch ghy lieden, also tegen de broeders sondigende, ende hare swacke conscientie quetsende, sondight tegen Christum.
13 Daerom indien de spijse mijnen broeder ergert, so en sal ick in eeuwicheyt geen vleesch eten, op dat ick mijnen broeder niet en ergere.
Het eten van offervlees
1 En wat de afgodenoffers betreft: wij weten dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde bouwt op.
2 En als iemand denkt iets te weten, dan heeft hij nog niets leren kennen zoals men behoort te kennen.
3 Maar als iemand God liefheeft, is hij door Hem gekend.
4 Wat dus het eten van afgodenoffers betreft: wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen andere God is dan Eén.
5 Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (zoals er vele goden en vele heren zijn),
6 toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem.
7 Maar niet in allen is deze kennis, want sommigen, die in hun geweten tot nu toe niet los zijn van de afgod, eten het vlees als afgodenoffer, en hun geweten, dat zwak is, wordt bevlekt.
8 Voedsel nu brengt ons niet dichter bij God, want hetzij dat wij eten, wij zijn er bij God niet meer om; en hetzij dat wij niet eten, wij zijn er bij God niet minder om.
9 Maar let erop dat deze vrijheid van u niet op een of andere manier een aanstoot wordt voor hen die zwak zijn.
10 Want als iemand u, die deze kennis bezit, in een afgodstempel aan tafel ziet aanliggen, zal dan zijn geweten, omdat het zwak is, er niet toe aangezet worden om afgodenoffers te eten?
11 En zal zo de broeder die zwak is door uw kennis verloren gaan, een broeder voor wie Christus gestorven is?
12 Door zó te zondigen tegen de broeders en hen in hun geweten, dat zwak is, te treffen, zondigt u tegen Christus.
13 Daarom, als het voedsel mijn broeder doet struikelen, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, opdat ik mijn broeder geen oorzaak geef tot struikelen.