1 Den Apostel geeft noch andere redenen, waerom hy het Euangelium in alle eenvoudigheyt onder haer heeft gepredickt, namelijck om hare kindsheyt in de kennisse, ende vleeschelickheyt in hare oneenigheden. 5 Verklaert voorders in wat aensien de Leeraers moeten zijn, ende hoe de lof van haer werck niet haer die planten, ende nat maken, maer Gode die den wasdom geeft, moet toe-geschreven worden. 10 Dat haer ampt is op Christum het fondament niet hoy, stroo, ende stoppelen, maer gout, silver, ende kostelijcke gesteenten te bouwen. 13 ende dat elcks werck door vyer sal beproeft worden, ende sy dan loon na bevindinge sullen ontfangen. 16 Dat de Tempel Godts door oneenigheden niet en moet geschonden worden. 18 dewijle de wijsheyt der menschen dwaesheyt is voor Godt, 21 dat dan niemant op menschen en moet roemen , dewijle wy Christi zijn.
1 ENde ick, Broeders, en konde tot u niet spreken als tot geestelicke, maer als tot vleeschelicke, als tot jonge kinderen in Christo.
2 Ick hebbe u met melck gevoedt, ende niet met [vaste ] spijse: want ghy en vermochtet [doe ] noch niet: ja ghy en vermoget oock nu noch niet.
3 Want ghy zijt noch vleeschelick. Want dewijle onder u nijt is, ende twist, ende tweedracht, en zijt ghy niet vleeschelick, ende [en ] wandelt [ghy niet ] nae den mensche?
4 Want als d’een seght, Ick ben Pauli, ende een ander, Ick [ben ] Apollo, en zijt ghy niet vleeschelick?
5 Wie is dan Paulus, ende wie is Apollos, anders dan dienaers door welcke ghy gelooft hebt, ende [dat ] gelijck de Heere eenen yegelicken gegeven heeft?
6 Ick hebbe geplant, Apollos heeft nat gemaeckt: maer Godt heeft den wasdom gegeven.
7 Soo en is dan, noch hy die plant yet, noch hy die nat maeckt: maer Godt die den wasdom geeft.
8 Ende die plant, ende die nat maeckt zijn een? maer een yegelick sal sijnen loon ontfangen na sijnen arbeydt.
9 Want wy zijn Godts mede-arbeyders: Godts acker-werck, Godts gebouw zijt ghy.
10 Na de genade Godts die my gegeven is, hebbe ick als een wijs bouwmeester het fondament geleght: ende een ander bouwt daer op. Maer een yegelick sie toe hoe hy daer op bouwet.
11 Want niemandt en kan een ander fondament leggen dan ’t gene geleght is, ’t welck is Iesus Christus.
12 Ende indien yemandt op dit fondament bouwt, gout, silver, kostelicke steenen, hout, hoy, stoppelen.
13 Een yegelicks werck sal openbaer worden: want de dagh sal het verklaren: dewijle het door vyer ontdeckt wort: ende hoedanich eens yegelicks werck is sal het vyer beproeven.
14 Soo yemandts werck blijft, dat hy daer op gebouwt heeft, die sal loon ontfangen.
15 So yemants werck sal verbrant worden, die sal schade lijden: maer selve sal hy behouden worden, doch alsoo als door vyer.
16 En weet ghy niet dat ghy Godts tempel zijt, ende de Geest Godts in u lieden woont?
17 So yemandt den tempel Godts schendet, dien sal Godt schenden: want de tempel Godts is heyligh, welcken ghy zijt.
18 Niemandt en bedriege hem selven: soo yemandt onder u dunckt dat hy wijs is in dese werelt, die worde dwaes, op dat hy wijs mach worden.
19 Want de wijsheydt deser werelt is dwaesheydt by Godt. Want daer is geschreven, Hy vattet de wijse in hare arglisticheyt.
20 Ende wederom, De Heere kent de overleggingen der wijse datse ydel zijn.
21 Niemandt dan en roeme op menschen: want alles is uwe.
22 Het zy Paulus, het zy Apollos, het zy Cephas, het zy de werelt, het zy leven, het zy doot, het zy tegenwoordige, het zy toekomende dingen: sy zijn alle uwe:
23 Doch ghy zijt Christi, ende Christus is Godts.
Waarschuwing tegen verdeeldheid
1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot mensen die geestelijk zijn, maar als tot mensen die nog vleselijk zijn, als tot jonge kinderen in Christus.
2 Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen ; ja, u kunt dat ook nu nog niet,
3 want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens?
4 Want als iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk?
5 Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft?
6 Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien.
7 Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien.
8 En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning.
9 Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú.
Christus het enige fundament
10 Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt.
11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus.
12 Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro,
13 ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven.
14 Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen.
15 Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.
16 Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?
17 Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten, want de tempel van God is heilig, en deze tempel bent u.
18 Laat niemand zichzelf bedriegen. Als iemand onder u denkt dat hij wijs is in deze wereld, laat hij dwaas worden, opdat hij wijs zal worden.
19 Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God, want er staat geschreven: Hij vangt de wijzen in hun sluwheid.
20 En opnieuw: De Heere kent de overwegingen van de wijzen, dat zij zinloos zijn.
21 Laat daarom niemand roemen in mensen, want alles is van u:
22 hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij de wereld, hetzij het leven, hetzij de dood, hetzij tegenwoordige dingen, hetzij toekomstige dingen, alles is van u.
23 U echter bent van Christus en Christus is van God.