De stamvader Jakob een voorbeeld voor zijn volk
1 Die van Efraïm hebben Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw.
2 Efraïm weidt zich met wind, en jaagt de oostenwind na; de ganse dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd.
3 Ook heeft de Heere een twist met Juda, en Hij zal bezoeking doen over Jakob naar zijn wegen, naar zijn handelingen zal Hij hem vergelden.
4 In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen; en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God.
5 Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen de Engel, en overmocht Hem ; hij weende en smeekte Hem. Te Beth-El vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons;
6 Namelijk, de Heere, de God der heerscharen; Heere is Zijn gedenknaam.
7 Gij dan, bekeer u tot uw God, bewaar weldadigheid en recht, en wacht gedurig op uw God.
8 In de hand van de koopman is een bedriegelijke weegschaal, hij bemint te verdrukken;
9 Nog zegt Efraïm: Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; in al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die zonde is.
10 Maar Ik ben de Heere, uw God, van Egypteland af; Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der samenkomst;
11 En Ik zal spreken tot de profeten, en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen; en door de dienst der profeten zal Ik gelijkenissen voorstellen.
12 Voorzeker is Gilead ongerechtigheid, zij zijn enkel ijdelheid; te Gilgal offeren zij ossen, ja, hun altaren zijn als steen hopen op de voren der velden.
13 Jakob vluchtte toch naar het veld van Syrië, en Israël diende om een vrouw, en hoedde om een vrouw.
14 Maar de Heere voerde Israël op uit Egypte door een profeet, en door een profeet werd hij gehoed.
15 Efraïm daarentegen heeft Hem zeer bitter vertoornd; daarom zal Hij zijn bloed op hem laten, en zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden.
De stamvader Jakob een voorbeeld voor zijn volk
1 Die van Efraïm hebben Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw.
2 Efraïm weidt zich met wind, en jaagt de oostenwind na; de ganse dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd.
3 Ook heeft de Heere een twist met Juda, en Hij zal bezoeking doen over Jakob naar zijn wegen, naar zijn handelingen zal Hij hem vergelden.
4 In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen; en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God.
5 Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen de Engel, en overmocht Hem ; hij weende en smeekte Hem. Te Beth-El vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons;
6 Namelijk, de Heere, de God der heerscharen; Heere is Zijn gedenknaam.
7 Gij dan, bekeer u tot uw God, bewaar weldadigheid en recht, en wacht gedurig op uw God.
8 In de hand van de koopman is een bedriegelijke weegschaal, hij bemint te verdrukken;
9 Nog zegt Efraïm: Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; in al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die zonde is.
10 Maar Ik ben de Heere, uw God, van Egypteland af; Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der samenkomst;
11 En Ik zal spreken tot de profeten, en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen; en door de dienst der profeten zal Ik gelijkenissen voorstellen.
12 Voorzeker is Gilead ongerechtigheid, zij zijn enkel ijdelheid; te Gilgal offeren zij ossen, ja, hun altaren zijn als steen hopen op de voren der velden.
13 Jakob vluchtte toch naar het veld van Syrië, en Israël diende om een vrouw, en hoedde om een vrouw.
14 Maar de Heere voerde Israël op uit Egypte door een profeet, en door een profeet werd hij gehoed.
15 Efraïm daarentegen heeft Hem zeer bitter vertoornd; daarom zal Hij zijn bloed op hem laten, en zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden.