1 Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelf reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods.
Blijdschap van Paulus over de komst van Titus
2 Geeft ons plaats; wij hebben niemand verongelijkt, wij hebben niemand verdorven, wij hebben bij niemand ons voordeel gezocht.
3 Ik zeg dit niet tot uw veroordeling; want ik heb te voren gezegd, dat gij in onze harten zijt, om samen te sterven en samen te leven.
4 Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking.
5 Want ook, toen wij in Macedónië gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen vrees.
6 Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus.
7 En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting, waarmee hij over u vertroost is geweest, toen hij ons verhaalde uw verlangen, uw kermen, uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest.
8 Want hoewel ik u in de zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft; want ik zie, dat die zendbrief, hoewel voor een kleine tijd, u bedroefd heeft.
9 Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt.
10 Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt de dood.
11 Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewerkt? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelf bewezen rein te zijn in deze zaak.
12 Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet om diens wil, die onrecht gedaan had, noch om diens wil, die onrecht gedaan was; maar opdat onze naarstigheid voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods.
13 Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest door u allen verkwikt is geworden.
14 Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, die ik bij Titus geroemd heb , waarheid geworden.
15 En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij uw aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen.
16 Ik verblijd mij dan, dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben.
1 Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelf reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods.
Blijdschap van Paulus over de komst van Titus
2 Geeft ons plaats; wij hebben niemand verongelijkt, wij hebben niemand verdorven, wij hebben bij niemand ons voordeel gezocht.
3 Ik zeg dit niet tot uw veroordeling; want ik heb te voren gezegd, dat gij in onze harten zijt, om samen te sterven en samen te leven.
4 Ik heb vele vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting; ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking.
5 Want ook, toen wij in Macedónië gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen vrees.
6 Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus.
7 En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting, waarmee hij over u vertroost is geweest, toen hij ons verhaalde uw verlangen, uw kermen, uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest.
8 Want hoewel ik u in de zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij berouwd heeft; want ik zie, dat die zendbrief, hoewel voor een kleine tijd, u bedroefd heeft.
9 Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt.
10 Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt de dood.
11 Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewerkt? Ja, verantwoording, ja, onlust, ja, vrees, ja, verlangen, ja, ijver, ja, wraak; in alles hebt gij uzelf bewezen rein te zijn in deze zaak.
12 Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet om diens wil, die onrecht gedaan had, noch om diens wil, die onrecht gedaan was; maar opdat onze naarstigheid voor u bij u openbaar zou worden, in de tegenwoordigheid Gods.
13 Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest door u allen verkwikt is geworden.
14 Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, die ik bij Titus geroemd heb , waarheid geworden.
15 En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij uw aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen.
16 Ik verblijd mij dan, dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben.