1 Den Apostel vermaent voorders Timotheum, dat hy het Euangelium door getrouwe lieden wil voortplanten. 3 ende lijden om het selve verdruckingen. 4 tegen dewelcke hy hem troost met de gelijckenissen van een krijghsman, kampvechter, ende lantman. 7 Vermaent hem dat hy sijne vermaningen wil behertigen, ende vlijtelick inscherpen den artijckel van Christi verrijsenisse. 9 Stelt hem oock tot troost voor sijn eygen exempel, ende de sekere vergeldinge die van Christo na het lijden sal gegeven worden. 14 Vermaent hem dat hy het woort Godts recht snijde, ende hem stelle tegen woordenstrijt, ydel roepen, ende leeringen van de afvallige, ende namentlick van Hymeneus ende Philetus, die de verrijsenisse loochenden. 19 Dat hoewel sommige afvallen, evenwel het fondament der eeuwige verkiesinge vast staet, ende wijst aen waer uyt men kennen kan dat men uytverkoren is. 22 Eyndelijck vermaent hy hem te vlieden de begeerten der jonckheyt, dwase vragen, ende twistingen, ende te trachten na verscheydene Christelicke deughden, die in een Leeraer noodigh zijn.
1 GHy dan, mijn sone, wort gesterckt in de genade die in Christo Iesu is:
2 Ende het gene ghy van my gehoort hebt onder vele getuygen, betrouwt dat aen getrouwe menschen, welcke bequaem sullen zijn om oock andere te leeren.
3 Ghy dan, lijdt verdruckingen, als een goet krijghsknecht Iesu Christi.
4 Niemant die in den krijgh dient wort ingewickelt in de handelingen des leeftochts, op dat hy dien moge behagen die [hem ] tot den krijgh aengenomen heeft.
5 Ende indien oock yemant strijdt, die en wort niet gekroont, soo hy niet wettelick en heeft gestreden.
6 De lantman als hy arbeyt, moet alsoo eerst de vruchten genieten.
7 Merckt het gene ick segge: doch de Heere geve u verstant in alle dingen.
8 Houdt in gedachtenisse dat Iesus Christus uyt de dooden is opgeweckt, welcke is uyt den zade Davids, na mijn Euangelium:
9 Om het welcke ick verdruckingen lijde tot de banden toe, als een quaetdoender: maer het woort Godts en is niet gebonden.
10 Daerom verdrage ick alles om de uytverkorene, op dat oock sy de saligheyt souden verkrijgen, die in Christo Iesu is, met eeuwige heerlickheyt.
11 Dit is een getrouw woort: want indien wy met [hem ] gestorven zijn, soo sullen wy oock met [hem ] leven:
12 Indien wy verdragen, wy sullen oock met [hem ] heerschen: indien wy [hem ] verloochenen, hy sal ons oock verloochenen:
13 Indien wy ontrouw zijn, hy blijft getrouw: hy en kan hemselven niet verloochenen.
14 Brenght dese dingen in gedachtenisse, ende betuyght voor den Heere, dat sy geenen woordenstrijt en voeren [’t welck ] tot geen dingh nut [en is, dan ] tot verkeeringe der toehoorders.
15 Beneerstight u om u selven Gode beproeft voor te stellen, eenen arbeyder die niet beschaemt en wort, die het woort der waerheyt recht snijt.
16 Maer stelt u tegen het ongodlick ydel roepen: want sy sullen in meerder godtloosheyt toenemen.
17 Ende haer woort sal voort-eten gelijck de kancker: onder welcke is Hymeneus ende Philetus:
18 Die van de waerheyt zijn afgeweken, seggende dat de opstandinge alreede geschiet is: ende verkeeren sommiger geloove.
19 Evenwel het vaste fondament Godts staet, hebbende desen zegel, De Heere kent de gene die sijne zijn: ende, Een yegelick die den name Christi noemt sta af van ongerechtigheyt.
20 Doch in een groot huys zijn niet alleen gouden ende silvere vaten, maer oock houten ende aerden [vaten :] ende sommige ter eeren, maer sommige ter oneeren.
21 Indien dan yemant hemselven van desen reynight, die sal een vat zijn ter eeren, geheylight ende bequaem tot gebruyck des Heeren, tot alle goet werck toebereyt.
22 Maer vliedt de begeerlickheden der jonckheyt: ende jaeght na rechtveerdigheyt, geloove, liefde, vrede met de gene die den Heere aenroepen uyt een reyn herte.
23 Ende verwerpt de vragen die dwaes ende sonder leeringe zijn, wetende datse twistingen voortbrengen.
24 Ende een dienstknecht des Heeren en moet niet twisten, maer vriendelick zijn tegen alle, bequaem om te leeren, [ende ] die de quade kan verdragen:
25 Met sachtmoedigheyt onderwijsende de gene die tegenstaen: of haer Godt t’eeniger tijt bekeeringe gave tot erkentenisse der waerheyt:
26 Ende sy wederom ontwaken mochten uyt den strick des duyvels, onder welcken sy gevangen waren tot sijnen wille.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024