1 Christus wort te Bethlehem geboren. 8 ende sijne geboorte door eenen Engel aen de herderen bekent gemaeckt. 13 waer over de hemelsche heyrscharen met eenen lofsangh Godt prijsen. 15 De herders gaen na Bethlehem om het kint te sien, ende verbreyt hebbende het gene haer daer van geseght was, keeren wederom. 21 Het kindeken wort besneden, ende IESUS genaemt. 22 den Heere in den tempel voorgestelt. 25 alwaer hem Simeon ontfanght in sijne armen, ende na eenen lofsangh van hem propheteert. 36 Desgelijcks doet oock Anna de Prophetersse. 41 Christus twaelf jaren oudt zijnde, reyst met sijne ouders na Ierusalem. 45 wort van haer gevonden in den tempel onder de Leeraers. 51 keert wederom na Nazareth, ende is sijne ouderen onderdanigh, ende neemt toe in wijsheyt, grootte, ende genade.
1 ENde het geschiedde in die selve dagen datter een gebodt uytgingh van den Keyser Augusto, dat de geheele werelt beschreven soude worden.
2 Dese eerste beschrijvinge geschiedde als Cyrenius over Syrien Stadthouder was.
3 Ende sy gingen alle om beschreven te worden, een yegelick na sijn eygen stadt.
4 Ende Ioseph gingh oock op van Galilea, uyt de stadt Nazareth na Iudeam, tot de stadt Davids, die Bethlehem genaemt wort, (om dat hy uyt den huyse ende geslachte Davids was)
5 Om beschreven te worden met Maria sijn ondertrouwt wijf, welcke bevrucht was.
6 Ende het geschiedde als sy daer waren, dat de dagen vervult wierden, dat sy baren soude.
7 Ende sy baerde haren eerstgeboren soon, ende wandt hem in doecken, ende leyde hem neder in de kribbe, om dat voor haerlieden geen plaetse en was in de herberge.
8 Ende daer waren herders in die selve lantstreke, haer houdende in het velt ende hielden de nachtwacht over hare kudde.
9 Ende siet een Engel des Heeren stont by haer, ende de heerlickheyt des Heeren omscheense, ende sy vreesden met groote vreese.
10 Ende de Engel seyde tot haer, En vreest niet, want siet ick verkondige u groote blijdtschap, die alle den volcke wesen sal.
11 [Namelick ] dat u heden geboren is de Salighmaker, welcke is Christus de Heere, in de stadt Davids.
12 Ende dit sal u het teecken zijn, Ghy sult het kindeken vinden in doecken gewonden, ende liggende in de kribbe.
13 Ende van stonden aen was [daer ] met den Engel een menighte des hemelschen heyrlegers, prijsende Godt ende seggende,
14 Eere [zy ] Godt in de hooghste [hemelen, ] ende vrede op aerden, in den menschen een welbehagen.
15 Ende het geschiedde, als de Engelen van haer wech gevaren waren na den hemel, dat de herders tot malkanderen seyden, Laet ons dan henen gaen tot Bethlehem, ende laet ons sien het woort dat daer geschiet is, ’t welck de Heere ons heeft kondt gedaen.
16 Ende sy quamen met haeste, ende vonden Mariam, ende Ioseph, ende het kindeken liggende in de kribbe.
17 Ende als sy het gesien hadden maeckten sy alomme bekent het woort, dat haer van dit kindeken geseght was.
18 Ende alle die het hoorden verwonderden haer, over het gene haer geseght wiert van de herders.
19 Doch Maria bewaerde dese woorden alle te samen, overleggende [die ] in haer herte.
20 Ende de herders keerden wederom, verheerlickende ende prijsende Godt over alles wat sy gehoort ende gesien hadden, gelijck tot haer gesproken was.
21 Ende als acht dagen vervult waren, dat men het kindeken besnijden soude, soo wiert sijnen name genaemt JESUS , welcke genaemt was van den Engel, eer hy in den lichame ontfangen was.
22 Ende als de dagen harer reyniginge vervult waren na de wet Mosis, brachten sy hem te Ierusalem, op dat sy [hem ] den Heere voorstelden.
23 (Gelijck geschreven is in de wet des Heeren, Al wat manlick is dat de moeder opent, sal den Heere heyligh genaemt worden)
24 Ende op dat sy offerande gaven na het gene dat in de wet des Heeren geseght is, een paer tortelduyven, ofte twee jonge duyven.
25 Ende siet daer was een mensche te Ierusalem, wiens name was Simeon: ende dese mensche was rechtveerdigh ende Godtvreesende, verwachtende de vertroostinge Israëls: ende de Heylige Geest was op hem.
26 Ende hem was een Godtlicke openbaringe gedaen door den Heyligen Geest, dat hy den doot niet sien en soude, eer hy den Christum des Heeren soude sien.
27 Ende hy quam door den Geest in den tempel: ende als de ouders het kindeken Iesum inbrachten, om na de gewoonte der wet met hem te doen:
28 Soo nam hy het selve in sijne armen, ende loofde Godt, ende seyde,
29 Nu laet ghy, Heere, uwen dienstknecht gaen in vrede, na uw’ woort.
30 Want mijne oogen hebben uwe saligheyt gesien,
31 Die ghy bereyt hebt voor het aengesichte van alle de volckeren:
32 Een licht tot verlichtinge der Heydenen, ende tot heerlickheyt uwes volcks Israëls.
33 Ende Ioseph ende sijne moeder verwonderden haer over het gene dat van hem geseght wiert.
34 Ende Simeon zegende haerlieden, ende seyde tot Mariam sijne moeder, Siet, dese wort geset tot eenen val ende opstandinge veler in Israël, ende tot een teecken dat wedersproken sal worden,
35 (Ende oock een sweert sal door uw’ selfs ziele gaen) op dat de gedachten uyt vele herten geopenbaert worden.
36 Ende daer was Anna een prophetesse, een dochter Phanuëls, uyt de stamme Asar: Dese was tot grooten ouderdom gekomen, welcke met [haren ] man seven jaren hadde geleeft van haren maeghdom af.
37 Ende sy was een weduwe van ontrent vier en tachtentigh jaren, dewelcke niet en weeck uyt den tempel, met vasten ende bidden [Godt ] dienende nacht ende dagh.
38 Ende dese te dier selver ure daer by komende heeft ingelijcks den Heere beleden, ende sprack van hem tot allen die de verlossinge in Ierusalem verwachteden.
39 Ende als sy alles voleyndight hadden, wat na de wet des Heeren [te doen ] was, keerden sy wederom na Galileam, tot hare stadt Nazareth.
40 Ende het kindeken wies op, ende wiert gesterckt in den geest, ende vervult met wijsheyt: ende de genade Godts was over hem.
41 Ende sijne ouders reysden alle jare na Ierusalem op het feest van Pascha.
42 Ende doe hy twaelf jaren [oudt ] geworden was, ende sy na Ierusalem opgegaen waren, na de gewoonte des feestdaeghs:
43 Ende de dagen [aldaer ] voleyndight hadden, doe sy weder keerden, bleef het kint Iesus te Ierusalem, ende Ioseph ende sijne moeder en wiste’t niet.
44 Maer meenende dat hy in ’t geselschap op den wegh was, gingen sy een daghreyse, ende sochten hem onder de magen, ende onder de bekende.
45 Ende als sy hem niet en vonden, keerden sy wederom na Ierusalem, hem soeckende.
46 Ende het geschiedde, na drie dagen, dat sy hem vonden in den tempel, sittende in het midden der Leeraren, haer hoorende, ende haer ondervragende.
47 Ende alle die hem hoorden ontsetteden haer over sijn verstant, ende antwoorden.
48 Ende sy hem siende wierden verslagen, ende sijne moeder seyde tot hem, Kint waerom hebt ghy ons soo gedaen? Siet, uw’ vader ende ick hebben u met anghst gesocht.
49 Ende hy seyde tot haer, Wat [is ’t ] dat ghy my gesocht hebt? En wistet ghy niet, dat ick moet zijn in de dingen mijns Vaders?
50 Ende sy en verstonden het woort niet, dat hy tot haer sprack.
51 Ende hy gingh met haer af, ende quam tot Nazareth, ende was haer onderdanigh. Ende sijne moeder bewaerde alle dese dingen in haer herte.
52 Ende Iesus nam toe in wijsheyt, ende in grootte, ende in genade by Godt ende de menschen.
Geboorte van Jezus Christus
1 EN het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.
2 Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrië stadhouder was.
3 En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.
4 En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was);
5 Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was.
6 En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zoude.
7 En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.
De herders en de engelen
8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde.
9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze.
10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal;
11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids.
12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe.
13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende:
14 Ere zij God in de hoogste hemelen , en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
15 En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd.
16 En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe.
17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was.
18 En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders.
19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart.
20 En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was.
Besnijdenis van Jezus
21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was.
22 En als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden;
23 (Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden.)
24 En opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven, of twee jonge duiven.
Simeon en Anna
25 En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende; verwachtende de vertroosting Israëls, en de Heilige Geest was op hem.
26 En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus des Heeren zou zien.
27 En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen;
28 Zo nam hij Hetzelve in zijn armen, en loofde God, en zeide:
29 Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord;
30 Want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien,
31 Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken:
32 Een Licht tot verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van Uw volk Israël.
33 En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd.
34 En Simeon zegende henlieden, en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israël, en tot een teken, dat wedersproken zal worden.
35 (En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden.
36 En er was Anna, een profetesse, een dochter van Fanuel, uit den stam van Aser; deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af.
37 En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden, God dienende nacht en dag.
38 En deze, te dierzelfder ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.
De twaalfjarige Jezus te midden der leraars
39 En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galilea, tot hun stad Nazareth.
40 En het Kindeken wies op, en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem.
41 En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha.
42 En toen Hij twaalf jaren oud geworden was, en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte van den feestdag;
43 En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet.
44 Maar menende, dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreize, en zochten Hem onder de magen, en onder de bekenden.
45 En als zij Hem niet vonden, keerden zij wederom naar Jeruzalem, Hem zoekende.
46 En het geschiedde, na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraars, hen horende, en hen ondervragende.
47 En allen, die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden.
48 En zij, Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht.
49 En Hij zeide tot hen: Wat is het , dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?
50 En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak.
51 En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart.
52 En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen.