Na dat Mose, achtervolgende Godes bevel, de gemeynte der Israëliten versamelt hadde, ver s 1, et c. wascht hy Aaron ende sijne sonen, 6. Treckt Aaron de Hooghpriesterlicke kleederen aen, 7. salft den Tabernakel met den altaer, ende het waschvat, 10. salft Aaron, 12. doet sijne sonen de heylige kleederen aen, 13. doet voor hen offerhanden, 14. voeght daer by noch andere ceremonien ontrent hare leden, ende kleederen; met een spijs-offer, 23. geeftse eenige geboden, 31. dewelcke sy na komen, 36.
1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Neemt Aaron, ende sijne sonen met hem, ende de kleederen, ende de salf-olie: daer toe den varre des sond-offers, ende de twee rammen, ende den korf van de ongesuerde [brooden. ]
3 Ende versamelt de gantsche vergaderinge; aen de deure der Tente der t’samenkomste.
4 Mose nu dede gelijck als de HEERE hem geboden hadde: ende de vergaderinge wert versamelt aen de deure der Tente der t’samenkomste.
5 Doe seyde Mose tot de vergaderinge; Dit is de sake, die de HEERE geboden heeft te doen.
6 Ende Mose dede Aaron, ende sijne sonen naderen: ende wieschse met dat water.
7 Daer dede hy hem den rock aen, ende gordde hem met den gordel; ende trock hem den mantel aen; oock dede hy hem den Ephod aen: ende gordde dien met den konstelicken riem des Ephods, ende ombondt hem daer mede.
8 Voorts dede hy hem den borstlap aen: ende voeghde aen den borstlap de Urim ende de Tummim.
9 Ende hy settede den hoet op sijn hooft: ende aen den hoet boven sijn aengesicht settede hy de gouden plate de kroone der heyligheyt; gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
10 Doe nam Mose de salf-olie; ende salfde den Tabernakel, ende al wat daer in was: ende heylighdese.
11 Ende hy sprenghde daer van op den altaer seven mael: ende hy salfde den altaer, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders het waschvat, ende sijnen voet, om die te heyligen.
12 Daer na goot hy van de salf-olie op Aarons hooft: ende hy salfde hem, om hem te heyligen.
13 Oock dede Mose de sonen Aarons naderen, ende trock hen rocken aen, ende gorddese met eenen gordel, ende bondt hen mutsen op: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
14 Doe dede hy den varre des sond-offers by komen: ende Aaron ende sijne sonen leyden hare handen op het hooft van den varre des sond-offers:
15 Ende men slachtede [hem, ] ende Mose nam het bloet, ende dedet met sijnen vinger rontom op de hoornen des altaers; ende ontsondighde den altaer: daer na goot hy het bloet uyt aen den bodem des altaers, ende heylighde hem, om voor hem versoeninge te doen.
16 Voorts nam hy al het vet, dat aen het ingewant is, ende het net der lever, ende de twee nieren ende haer vet: ende Mose stack het aen op den altaer.
17 Maer den varre met sijne huydt, ende sijn vleesch, ende sijn mist, heeft hy buyten den leger met vyer verbrant: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
18 Daer na dede hy den ram des brand-offers by brengen: ende Aaron ende sijne sonen leyden hare handen op ’t hooft des rams:
19 Ende men slachtede [hem, ] ende Mose sprenghde het bloet op den altaer rontom.
20 Hy deylde oock den ram in sijne deelen: ende Mose stack het hooft aen, ende die deelen, ende het smeer:
21 Doch het ingewant ende de schenckelen wiesch hy met water: ende Mose stack dien geheelen ram aen op den altaer; het was een brand-offer der lieflicker reucke, een vyer-offer was het den HEERE; gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
22 Daer na dede hy den anderen ram, den ram des vul-offers by brengen: ende Aaron met sijne sonen leyden hare handen op des rams hooft.
23 Ende men slachtede [hem, ] ende Mose nam van sijn bloet; ende dedet op het lapken van Aarons rechter oore, ende op den duym sijner rechter hant, ende op de groote tee sijnes rechteren voets.
24 Hy dede oock de sonen Aarons naderen; ende Mose dede van dat bloet op ’t lapken van haer rechter oore, ende op den duym van hare rechter hant, ende op de groote tee van haren rechteren voet: daer na sprenghde Mose dat bloet rontom op den altaer.
25 Ende hy nam het vet, ende den steert, ende al het vet, dat aen het ingewant is, ende het net der lever, ende beyde de nieren, ende haer vet: daer toe de rechter schouder.
26 Oock nam hy uyt den korf van de ongesuerde [brooden, ] die voor het aengesicht des HEEREN was, eene ongesuerde koecke, ende eene ge-oliede broot-koecke, ende eene vlade: ende hy leydese op dat vet, ende op de rechter schouder.
27 Ende hy gaf dat al in de handen Aarons, ende in de handen sijner sonen: ende beweeghde die ten beweegh-offer voor het aengesicht des HEEREN.
28 Daer na namse Mose uyt hare handen; ende stackse aen op den altaer, op het brand-offer: dat waren vul-offeren der lieflicker reucke; het was een vyer-offer den HEERE.
29 Voorts nam Mose de borst, ende beweeghdese ten beweegh-offer voor het aengesicht des HEEREN: Sy wert Mose ten deele van den ram des vul-offers; gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
30 Mose nam oock van de salf-olie, ende van het bloet, het welcke op den altaer was, ende sprenghde ’t op Aaron, op sijne kleederen, ende op sijne sonen, ende op de kleederen sijner sonen met hem: ende hy heylighde Aaron, sijne kleederen, ende sijne sonen, ende de kleederen sijner sonen met hem.
31 Ende Mose seyde tot Aaron, ende tot sijne sonen; Ziedet dat vleesch voor de deure van de Tente der t’samenkomste, ende etet het selve daer, mitsgaders het broot, dat in den korf des vul-offers is: gelijck als ick u geboden hebbe, seggende, Aaron, ende sijne sonen sullen dat eten.
32 Maer het overige van het vleesch, ende van het broot, sult ghy met vyere verbranden.
33 Oock en sult ghy uyt de deure van de Tente der t’samenkomste seven dagen niet uyt gaen, tot aen den dage, dat vervult worden de dagen uwes vul-offers: want seven dagen sal men uwe handen vullen.
34 Gelijck als men op desen dagh gedaen heeft; heeft de HEERE te doen geboden, om voor u versoeninge te doen.
35 Ghy sult dan aen de deure van de Tente der t’samenkomste dagh ende nacht seven dagen blijven, ende sult de wacht des HEEREN waer nemen, op dat ghy niet en stervet: want alsoo is’t my geboden.
36 Aaron nu ende sijne sonen deden, alle de dingen die de HEERE door den dienst van Mose geboden hadde.
De wijding van Aäron en zijn zonen
1 De HEERE sprak tot Mozes:
2 Neem Aäron en met hem zijn zonen, de kleding en de zalfolie, de jonge stier van het zondoffer, de twee rammen en de mand met de ongezuurde broden ,
3 en roep heel de gemeenschap bijeen bij de ingang van de tent van ontmoeting.
4 Toen deed Mozes wat de HEERE hem geboden had, en de gemeenschap werd bijeengeroepen bij de ingang van de tent van ontmoeting.
5 En Mozes zei tegen de gemeenschap: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft te doen.
6 Daarna liet Mozes Aäron en zijn zonen naar voren komen, en waste hen met het water.
7 Ook deed hij hem het onderkleed aan, bond hem de gordel om en trok hem het bovenkleed aan. Verder deed hij hem de efod aan, maakte die vast met de kunstige band van de efod, en bond hem die om.
8 Vervolgens bevestigde hij de borsttas erop, en deed de urim en de tummim in de borsttas.
9 Daarna zette hij de tulband op zijn hoofd, en bevestigde aan de voorkant van de tulband de gouden plaat, de heilige diadeem, zoals de HEERE Mozes geboden had.
10 Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde de tabernakel met alles wat daarin was, en heiligde ze.
11 Hij sprenkelde daarvan zeven keer op het altaar, en zalfde het altaar met alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat en het bijbehorende voetstuk, om dat alles te heiligen.
12 Vervolgens goot hij van de zalfolie op het hoofd van Aäron, en hij zalfde hem om hem te heiligen.
13 Daarna liet Mozes de zonen van Aäron naderbij komen. Hij deed hun onderkleren aan, bond hun een gordel om en wikkelde hun hoofddoeken om, zoals de HEERE Mozes geboden had.
14 Toen liet hij de jonge stier van het zondoffer naar voren brengen. En Aäron met zijn zonen legden hun handen op de kop van de jonge stier van het zondoffer,
15 en men slachtte hem . Mozes nam toen het bloed en streek dat met zijn vinger rondom aan de hoorns van het altaar, en reinigde zo het altaar van zonde. Vervolgens goot hij het bloed uit aan de voet van het altaar. Zo heiligde hij het om er verzoening voor te doen.
16 Hij nam ook al het vet dat aan de ingewanden vastzit, het net over de lever en de beide nieren met hun vet. En Mozes liet het in rook opgaan op het altaar.
17 Maar de jonge stier, zijn huid, zijn vlees en zijn mest verbrandde hij buiten het kamp met vuur, zoals de HEERE Mozes geboden had.
18 Daarna liet hij de ram van het brandoffer naderbij komen, en Aäron met zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram.
19 Men slachtte hem , en Mozes sprenkelde het bloed rondom op het altaar.
20 Hij verdeelde de ram in zijn stukken, en Mozes liet de kop, de stukken en het vet in rook opgaan,
21 maar de ingewanden en de poten waste hij met water. En Mozes liet heel de ram op het altaar in rook opgaan. Het was een brandoffer, als een aangename geur; een vuuroffer was het voor de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.
22 Vervolgens liet hij de andere ram naderbij komen, de ram van het wijdingsoffer. En Aäron met zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram.
23 Men slachtte hem , en Mozes nam een deel van zijn bloed, en streek het op de rechteroorlel van Aäron, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet.
24 Hij liet ook de zonen van Aäron naderbij komen. En Mozes streek een deel van het bloed op hun rechteroorlel, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna sprenkelde Mozes dat bloed rondom op het altaar.
25 Hij nam het vet, de staart en al het vet dat aan de ingewanden vastzit, het net over de lever, de beide nieren met hun vet, en bovendien de rechterachterbout.
26 Ook nam hij uit de mand met de ongezuurde broden , die voor het aangezicht van de HEERE was, één ongezuurde koek, een met olie aangemaakte koek en één platte koek, en hij legde ze op de vetdelen en op de rechterachterbout.
27 Hij legde dat alles in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen, en bewoog die als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE.
28 Daarna nam Mozes ze uit hun handen en liet ze in rook opgaan op het altaar, boven op het brandoffer. Het waren wijdingsoffers, als een aangename geur, het was een vuuroffer voor de HEERE.
29 Verder nam Mozes het borststuk en bewoog het als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE. Van de ram voor het wijdingsoffer was dit voor Mozes bestemd, zoals de HEERE Mozes geboden had.
30 Vervolgens nam Mozes van de zalfolie en van het bloed dat op het altaar was, en sprenkelde het op Aäron, op zijn kleding, ook op zijn zonen en op de kleding van zijn zonen. Zo heiligde hij Aäron, zijn kleding, en met hem zijn zonen en de kleding van zijn zonen.
31 Mozes zei tegen Aäron en tegen zijn zonen: Kook het vlees bij de ingang van de tent van ontmoeting en eet het daar mét het brood in de mand van het wijdingsoffer; zoals ik geboden heb toen ik zei: Aäron en zijn zonen moeten dat eten.
32 Maar wat er overblijft van het vlees en het brood, moeten jullie met vuur verbranden.
33 Ook mogen jullie zeven dagen lang niet van de ingang van de tent van ontmoeting weggaan, tot de dag dat de dagen van jullie wijdingsoffer voorbij zijn, want zeven dagen zal jullie wijding duren.
34 Zoals men op deze dag gedaan heeft, zo heeft de HEERE geboden te doen om verzoening voor jullie te bewerken.
35 Jullie moeten dan bij de ingang van de tent van ontmoeting blijven, dag en nacht, zeven dagen lang . Jullie moeten de voorschriften van de HEERE in acht nemen, opdat jullie niet sterven, want zo is het mij geboden.
36 Aäron en zijn zonen deden al de dingen die de HEERE door de dienst van Mozes geboden had.