Van de wyinge Aarons ende sijner sonen, ver s 1, et c. hoemen den varre des sond-offers offeren moeste, 10. ende den eenen ram ten brant-offer, 15. Oock den anderen ram ter heyliginge der Priesteren, 19. Aaron ende sijne sonen aten het vleesch des rams daer mede sy ingewijet waren, 32. De altaer moest seven dagen langh ontsondight worden, 36. Daer moesten dagelicks twee lammeren ten brant-offer geoffert worden, 38. Godt belooft den Tabernakel, oock Aaron, ende sijne sonen te heyligen, 44. ende in het midden der kinderen Israëls te woonen, 45.
1 DIt nu is de sake, die ghy hen doen sult, om haer te heyligen, dat sy my het Priester-ampt bedienen: Neemt een varre, het jongh eenes runts, ende twee volkomene rammen:
2 Ende ongesuert broot, ende ongesuerde koecken met olie gemenght, ende ongesuerde vladen, met olie bestreken: van tarwen meelbloeme sult ghy deselve maken.
3 Ende ghy sultse in eenen korf leggen, ende sultse in den korf toebrengen, met den varre, ende twee rammen.
4 Alsdan sult ghy Aaron ende sijne sonen doen naderen aen de deure der Tente der t’samenkomste: ende ghy sultse met water wasschen.
5 Daer na sult ghy de kleederen nemen, ende Aaron den rock, ende den mantel des Ephods, ende den Ephod, ende den borstlap aen doen: ende ghy sult hem omgorden met den konstelicken riem des Ephods.
6 Ende ghy sult den hoet op sijn hooft setten: de kroone der heyligheyt sult ghy aen den hoet setten.
7 Ende ghy sult de salf-olie nemen, ende op sijn hooft gieten: alsoo sult ghy hem salven.
8 Daer na sult ghy sijne sonen doen naderen, ende sult hen de rocken doen aentrecken.
9 Ende ghy sultse met den gordel omgorden, [namelick ] Aaron ende sijne sonen, ende ghy sult haer de mutsen opbinden, op dat sy het Priester-ampt hebben tot eene eeuwige insettinge: Voorts sult ghy Aarons hant vullen, ende de hant sijner sonen.
10 Ende ghy sult den varre na by brengen voor de Tente der t’samenkomste: ende Aaron ende sijne sonen sullen hare handen op des varren hooft leggen.
11 Ende ghy sult den varre slachten voor het aengesichte des HEEREN: voor de deure der Tente der t’samenkomste.
12 Daer na sult ghy van ’t bloet des varren nemen, ende met uwen vinger op de hoornen des altaers doen, ende al het bloet sult ghy uyt gieten aen den bodem des altaers.
13 Ghy sult oock al het vette nemen, ’t welck het ingewant bedeckt, ende het net over den lever, ende beyde nieren, ende het vet dat aen deselve is: ende ghy sultse aensteken op den altaer.
14 Maer het vleesch des varren, ende sijn vel, ende sijnen dreck, sult ghy met vyere verbranden, buyten het leger: ’t is een sond-offer.
15 Daerna sult ghy den eenen ram nemen, ende Aaron ende sijne sonen sullen hare handen op des rams hooft leggen:
16 Ende ghy sult den ram slachten: ende ghy sult sijn bloet nemen, ende rontom op den altaer sprengen.
17 Ende den ram sult ghy in sijne deelen deylen: ende ghy sult sijn ingewant ende sijne schenckelen wasschen, ende op sijne deelen, ende op sijn hooft leggen.
18 Alsoo sult ghy den geheelen ram aensteken op den altaer: het is een brant-offer den HEERE, tot eenen lieflicken reuck, het is een vyer-offer den HEERE.
19 Daer na sult ghy den anderen ram nemen: ende Aaron ende sijne sonen sullen hare handen op des rams hooft leggen.
20 Ende ghy sult den ram slachten, ende van sijn bloet nemen, ende doen ’t op het [rechter ] oorlapken Aarons, ende op het rechter oorlapken sijner sonen, desgelijcks op den duym harer rechterhant, ende op den grooten tee hares rechteren voets: ende dat bloet sult ghy op den altaer sprengen rontom henen.
21 Dan sult ghy nemen van het bloet, dat op den altaer is, ende van de salf-olie, ende ghy sult op Aaron ende op sijne kleederen sprengen, ende op sijne sonen, ende op de kleederen sijner sonen met hem: op dat hy geheylight zy, ende sijne kleederen, oock sijne sonen, ende sijner sonen kleederen met hem.
22 Daer na sult ghy van den ram nemen het vette, mitsgaders den steert, oock het vette dat het ingewant bedeckt, ende het net des levers, ende de beyde nieren, met het vette dat aen deselve is, ende de rechter schouder: want het is een ram der vul-offeren.
23 Ende een bolle broots, ende een koecke geolijet broots, ende een vlade: uyt den korf der ongesuerde [brooden ,] die voor het aengesichte des HEEREN zijn sal.
24 Ende leghtse alle op de handen Aarons, ende op de handen sijner sonen: ende beweeghtse ten beweegh-offer voor het aengesichte des HEEREN.
25 Neemtse daer na van hare hant, ende steecktse aen op den altaer, op het brant-offer, tot eenen lieflicken reuck voor het aengesichte des HEEREN, het is een vyer-offer den HEERE.
26 Ende neemt de borst van den ram der vul-offeren, die Aarons is, ende beweeght hem ten beweegh-offer voor het aengesichte des HEEREN: ende het sal u ten deele zijn.
27 Ende ghy sult de borst des beweegh-offers heyligen, ende de schouder des hef-offers, die beweeght, ende die opgeheven sal zijn, van den ram des vul-offers, van het gene dat Aarons, ende van het gene dat sijner sonen is.
28 Ende ’t sal Aarons ende sijner sonen zijn, tot een eeuwige insettinge van wegen de kinderen Israëls, want het is een hef-offer: ende het hef-offer van wegen de kinderen Israëls sal zijn van hare danck-offeren; haer hef-offer sal voor den HEERE zijn.
29 De heylige kleederen nu die Aarons sullen geweest zijn, sullen sijner sonen na hem zijn, op datmense in deselve salve, ende datmen hare hant in deselve vulle.
30 Seven dagen salse aentrecken die uyt sijne sonen in sijne plaetse Priester sal worden: die in de Tente der t’samenkomste gaen sal, om in het heylige te dienen.
31 Ghy sult den ram der vullinge nemen, ende ghy sult sijn vleesch in de heylige plaetse sieden.
32 Aaron nu ende sijne sonen sullen deses rams vleesch eten, ende het broot dat in den korf sal zijn, by de deure der Tente der t’samenkomste.
33 Ende die sullen die dingen eten met dewelcke de versoeninge sal gedaen zijn, om hare hant te vullen, [ende ] om haer te heyligen: maer een vreemde en salse niet eten, want sy zijn heyligh.
34 Ende indien daer [wat ] over blijven sal van het vleesch der vul-offeren, ofte van dit broot, tot aen den morgen: soo sult ghy het overgeblevene met vyere verbranden, ’t en sal niet gegeten worden, want het is heyligh.
35 Ghy sult dan Aaron ende sijne sonen alsoo doen, na alles wat ick u geboden hebbe: seven dagen sult ghy hare hant vullen.
36 Ghy sult oock ’s daeghs eenen varre des sond-offers bereyden, tot de versoeningen, ende ghy sult den altaer ontsondigen, mits doende de versoeninge over hem: ende ghy sult hem salven, om hem te heyligen.
37 Seven dagen sult ghy versoeninge doen voor den altaer, ende sult hem heyligen: alsdan sal dien altaer eene heyligheyt der heyligheden zijn, al wat den altaer aenroert sal heyligh zijn.
38 Dit nu is het dat ghy op den altaer bereyden sult, twee lammeren, die jarigh zijn, ’s daeghs, gedurighlick.
39 Het eene lam sult ghy des morgens bereyden: maer het ander lam sult ghy bereyden tusschen de twee avonden.
40 Met een tiende deel meelbloeme, gemenght met een vyerendeel van een Hin gestootene olie, ende tot dranck-offer een vierde deel van een Hin wijns, tot het eene lam.
41 Het andere lam nu sult ghy bereyden tusschen twee avonden: ghy sult daer mede doen gelijck met den morgen-spijs-offer, ende gelijck met den dranck-offer des selven, tot eenen lieflicken reuck, het is een vyer-offer den HEERE.
42 ’t Sal een gedurigh brant-offer zijn by uwe geslachten aen de deure der Tente der t’samenkomste voor het aengesichte des HEEREN: aldaer sal ick met u-lieden komen, dat ick aldaer met u spreke.
43 Ende daer sal ick komen tot de kinderen Israëls: op dat sy geheylight worden door mijne heerlickheyt.
44 Ende ick sal de Tente der t’samenkomste heyligen, mitsgaders den Altaer: Ick sal oock Aaron ende sijne sonen heyligen, op dat sy my ’t Priester-ampt bedienen.
45 Ende ick sal in ’t midden der kinderen Israels woonen: ende ick sal haer tot eenen Godt zijn.
46 Ende sy sullen weten, dat ick de HEERE hare Godt ben, die haer uyt Egyptenlande uytgevoert hebbe, op dat ick in ’t midden van hen woonen soude: Ick ben de HEERE hare Godt.
Wet van de priesterwijding
1 Dit nu is wat u met hen moet doen om hen te heiligen, om Mij als priester te dienen: Neem één jonge stier – het jong van een rund – en twee rammen zonder enig gebrek,
2 ongezuurd brood, ongezuurde koeken gemengd met olie, en ongezuurde platte koeken met olie bestreken. U moet ze maken van meelbloem.
3 U moet ze dan in één mand leggen en ze in de mand naar het heiligdom brengen, evenals de jonge stier en de twee rammen.
4 Dan moet u Aäron en zijn zonen naar voren laten komen, naar de ingang van de tent van ontmoeting, en hen met het water wassen.
5 Vervolgens moet u de kleding nemen en Aäron het onderkleed, het bovenkleed van de efod, de efod en de borsttas aantrekken en hem de kunstige band van de efod ombinden.
6 Dan moet u de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de tulband vastmaken.
7 Dan moet u de zalfolie nemen en die op zijn hoofd gieten. Zo moet u hem zalven.
8 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hen de onderkleren laten aantrekken.
9 Dan moet u hun de gordel ombinden, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken omwikkelen, opdat zij het priesterambt bezitten als een eeuwige verordening. Zo moet u Aäron en zijn zonen tot priester wijden.
10 Vervolgens moet u de jonge stier naderbij laten komen, vóór de tent van ontmoeting, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de jonge stier leggen.
11 Dan moet u de jonge stier voor het aangezicht van de HEERE slachten, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
12 Vervolgens moet u een deel van het bloed van de jonge stier nemen, en dat met uw vinger op de hoorns van het altaar strijken. Al het overige bloed moet u dan aan de voet van het altaar uitgieten.
13 Dan moet u al het vet dat de ingewanden bedekt, het net over de lever en de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, nemen en op het altaar in rook laten opgaan.
14 Maar het vlees van de jonge stier, zijn huid en zijn mest moet u buiten het kamp met vuur verbranden: het is een zondoffer.
15 Vervolgens moet u de ene ram nemen, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de ram leggen.
16 U moet de ram slachten, zijn bloed nemen en dat rondom op het altaar sprenkelen.
17 Dan moet u de ram in stukken verdelen, zijn ingewanden en zijn poten wassen en die op zijn romp stukken en kop leggen.
18 U moet ten slotte de hele ram op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer voor de HEERE, een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
19 En u moet de andere ram nemen en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de ram leggen.
20 U moet de ram slachten, wat van zijn bloed nemen en dat strijken op de rechter oorlel van Aäron en op de rechteroorlel van zijn zonen, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna moet u het overige bloed rondom op het altaar sprenkelen.
21 Dan moet u wat van het bloed nemen dat op het altaar is, en van de zalfolie, en dat sprenkelen op Aäron, op zijn kleding, op zijn zonen en op de kleding van zijn zonen met hem. Dan zal hij geheiligd zijn, hij, zijn kleding, zijn zonen en de kleding van zijn zonen met hem.
22 Vervolgens moet u het vet van de ram en de staart, het vet dat de ingewanden bedekt, het net over de lever, de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, en de rechterachterbout nemen, want het is een ram ter inwijding.
23 Neem dan één rond brood, één met olie aangemaakte broodkoek en één platte koek uit de mand met de ongezuurde broden die voor het aangezicht van de HEERE is.
24 Dan moet u ze alle in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen leggen, en ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE.
25 Vervolgens moet u ze uit hun hand nemen en ze op het altaar in rook laten opgaan, boven op het brandoffer, als een aangename geur voor het aangezicht van de HEERE. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
26 Dan moet u van de ram ter inwijding, die voor Aäron is, het borststuk nemen en dat bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE. Dit is dan voor u bestemd.
27 Daarna moet u het borststuk voor het beweegoffer en de achterbout voor het hefoffer, die bewogen en die opgeheven zijn, heiligen, namelijk die van de ram ter inwijding, van die voor Aäron en van die voor zijn zonen.
28 Ja, het moet voor de Israëlieten ten behoeve van Aäron en zijn zonen een eeuwige verordening zijn, want het is een hefoffer, een hefoffer van de Israëlieten, afkomstig van hun dankoffers. Het is hun hefoffer voor de HEERE.
29 En de geheiligde kleding die van Aäron is, moet voor zijn zonen na hem zijn, om hen daarin te zalven en hen daarin tot priester te wijden.
30 Wie van zijn zonen in zijn plaats priester zal worden en die de tent van ontmoeting zal binnengaan om in het heiligdom te dienen, moet die kleding zeven dagen lang aanhouden.
31 Dan moet u de ram ter inwijding nemen en zijn vlees op een heilige plaats koken.
32 En Aäron en zijn zonen moeten het vlees van de ram eten, met het brood dat in de mand is, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
33 Zij mogen namelijk alleen die dingen eten waarmee verzoening gedaan is om hen tot priester te wijden en hen te heiligen. Een onbevoegde echter mag er niet van eten, want het is heilig.
34 En als er van het vlees van de wijdingsoffers of van dit brood wat overblijft tot de volgende morgen, dan moet u het overschot met vuur verbranden. Het mag niet gegeten worden, want het is heilig.
35 U moet dan met Aäron en zijn zonen precies zo doen overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb; zeven dagen lang moet de wijding duren.
36 U moet ook elke dag een jonge stier als zondoffer ter verzoening bereiden en het altaar van zonde reinigen door er verzoening voor te doen; u moet het dan zalven om het te heiligen.
37 Zeven dagen lang moet u verzoening doen voor het altaar en het heiligen; dan zal dat altaar allerheiligst zijn. Ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn.
De dagelijkse offers
38 Dit nu is het wat u op het altaar moet bereiden: elke dag twee lammeren van een jaar oud, en dat voortdurend.
39 Het ene lam moet u in de morgen bereiden en het andere lam moet u tegen het vallen van de avond bereiden,
40 met een tiende efa meelbloem, gemengd met een kwart hin uit olijven gestoten olie, en een plengoffer van een kwart hin wijn, voor het ene lam.
41 En het andere lam moet u bereiden tegen het vallen van de avond. U moet daarmee doen als met het ochtendgraanoffer en het bijbehorende plengoffer, als een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
42 Het moet een voortdurend brandoffer zijn, al uw generaties door, bij de ingang van de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE. Daar zal Ik u ontmoeten om daar met u te spreken.
43 Daar zal Ik dan de Israëlieten ontmoeten, en zij zullen door Mijn heerlijkheid geheiligd worden.
44 Dan zal Ik de tent van ontmoeting en het altaar heiligen. Ik zal Aäron en zijn zonen heiligen om voor Mij als priester te dienen.
45 Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een God zijn.
46 En zij zullen weten dat Ik de HEERE, hun God, ben, Die hen uit het land Egypte geleid heeft, opdat Ik in hun midden zal wonen; Ik ben de HEERE, hun God.