De Heere heet Mose een gewilligh hef-offer opnemen, om een Heylighdom te maken, ver s 1, et c. Godt geeft hem bevel hoe, ende waer van hy de Arke maken sal, 10. Als oock het Versoendecksel, met de Cherubim, 17. De Tafel tot de toonbrooden, ende andere hare gereetschap, 23. Den goudenen Kandelaer, met sijn toebehooren, 31. Alles moeste wesen na het patroon die Mose op den bergh gesien hadde, 40.
1 DOe sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Spreeckt tot de kinderen Israëls, dat sy voor my een hef-offer nemen: van alle man diens herte sich vrywilligh bewegen sal, sult ghylieden mijn hef-offer nemen.
3 Dit nu is het hef-offer, ’t welck ghy van hen nemen sult, gout ende silver, ende koper.
4 Als oock hemelsblaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr .]
5 Ende rootgeverwde ramsvellen, ende dassevellen, ende sittimhout.
6 Olie tot den luchter, specerijen ter salf-olie, ende tot roockinge welrieckende specerijen.
7 Sardonix-steenen, ende vervullende steenen tot den Ephod, ende tot den borstlap.
8 Ende sy sullen my een heylighdom maken, dat ick in ’t midden van hen woone.
9 Na al dat ick u tot een voorbeelt deses Tabernakels, ende een voorbeelt van al des selven gereetschap wijsen sal, even alsoo sult ghylieden die maken.
10 Soo sullen sy een Arke van sittimhout maken: twee ellen ende een halve sal hare lenghte zijn: ende anderhalf elle hare breette, ende ander half elle hare hooghte.
11 Ende ghy sultse met louteren goude overtrecken, van binnen ende van buyten sult ghyse overtrecken: ende ghy sult op deselve eenen goudenen krans maken rontom henen.
12 Ende giett voor haer vier goudene ringen, ende setse aen hare vier hoecken, alsoo dat twee ringen op d’eene zijde der selver zijn, ende twee ringen op hare andere zijde.
13 Ende maeckt hantboomen van sittimhout, ende overtrecktse met gout.
14 Ende steeckt de hantboomen in de ringen, die aen de zijde der Arke zijn, datmen de Arke daer mede drage.
15 De draeghboomen sullen in de ringen der Arke zijn, sy en sullender niet uytgetogen worden.
16 Daer na sult ghy in de Arke leggen het getuygenisse dat ick u geven sal.
17 Ghy sult oock een versoendecksel maken van louteren goude: twee ellen ende een halve sal sijn lenghte zijn: ende ander halve elle sijn breette.
18 Ghy sult oock twee Cherubim van gout maken: van dichten [goude ] sult ghyse maken, uyt de beyde eynden des versoendecksels.
19 Ende maeckt u eenen Cherub uyt het eene eynde aen deser zijde, ende den anderen Cherub uyt het [ander ] eynde aen gene zijde: uyt het versoendecksel sult ghylieden de Cherubim maken, uyt de beyde eynden des selven.
20 Ende de Cherubim sullen hare beyde vleugelen om hooge uytbreyden, bedeckende met hare vleugelen het versoendecksel: ende hare aengesichten sullen tegen over malkanderen zijn: de aengesichten der Cherubim sullen na het versoendecksel zijn.
21 Ende ghy sult het versoendecksel boven op de Arke setten, na dat ghy in de Arke, het getuygenisse, dat ick u geven sal, sult geleyt hebben.
22 Ende aldaer sal ick by u komen, ende ick sal met u spreken van boven het versoendecksel af, van tusschen de twee Cherubim (die op de Arke der getuygenisse zijn sullen) alles wat ick u gebieden sal aen de kinderen Israëls.
23 Ghy sult oock een Tafel maken van sittimhout: twee ellen sal hare lenghte zijn, ende een elle hare breette: ende een elle ende een halve sal hare hooghte zijn.
24 Ende ghy sultse met louteren goude overtrecken: ghy sult oock eenen goudenen krans daer aen maken, rontom her.
25 Ghy sult daer oock een lijste rontomme aen maken, een hant breet: ende ghy sult eenen goudenen krans rontom de lijste der selver maken.
26 Oock sult ghy vier goudene ringen daer aen maken: ende ghy sult de ringen setten aen de vier hoecken, die aen de vier voeten der selver zijn sullen.
27 Tegen over de lijste sullen de ringen zijn, tot plaetsen voor de hantboomen, om de tafel te dragen.
28 Dese hantboomen nu sult ghy van sittimhout maken, ende ghy sultse met gout overtrecken: ende de tafel sal daer aen gedragen worden.
29 Ghy sult oock maken hare schotelen, ende hare roockschalen, ende hare plateelen, ende hare kroesen (met dewelcke sy bedeckt sal worden) van louteren goude sult ghyse maken.
30 Ende ghy sult op dese tafel altijt het toonbroot voor mijn aengesichte leggen.
31 Ghy sult oock eenen Kandelaer van louteren goude maken: van dicht werck sal dese kandelaer gemaeckt worden, sijn schacht, ende sijne rieten: sijn schaelkens, sijn knoopen, ende sijne bloemen sullen uyt hem zijn.
32 Ende ses rieten sullen uyt sijne zijden uyt gaen: drie rieten des kandelaers uyt sijn eene zijde: ende drie rieten des kandelaers uyt sijn ander zijde.
33 In het eene riet sullen drie schaelkens zijn, [gelijck ] amandelnoten, een knoop ende een bloeme: ende drie schaelkens, [gelijck ] amandelnoten in een ander riet, een knoop ende een bloeme; alsoo sullen die ses rieten zijn, die uyt den kandelaer gaen.
34 Maer aen den kandelaer selfs sullen vier schaelkens zijn, [gelijck ] amandelnoten, met sijn knoopen, ende met sijn bloemen.
35 Ende daer sal een knoop zijn onder twee rieten, uyt den selven [uytgaende ,] oock een knoop onder twee rieten, uyt den selven [uytgaende ,] noch een knoop onder twee rieten uyt den selven [uytgaende: Alsoo sal ’t zijn ] met de ses rieten, die uyt den kandelaer uyt gaen.
36 Hare knoopen ende hare rieten sullen uyt hem zijn: het sal altemael een eenigh dicht werck van louter gout zijn.
37 Ghy sult hem oock seven lampen maken, ende men sal sijne lampen aensteken, ende doen luchten aen sijne zijden.
38 Sijne snuyters ende sijne bluschvaten sullen louter gout zijn.
39 Uyt een talent louter gouts salmen dat maken: met alle dese gereetschap.
40 Siet dan toe, dat ghy het maeckt na haren voorbeelde, het welck u op den bergh getoont is.
Het hefoffer
1 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
2 Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij voor Mij een hefoffer nemen. U moet van iedereen wiens hart hem gewillig maakt, een hefoffer voor Mij nemen.
3 Dit is het hefoffer dat u van hen moet nemen: goud, zilver en koper,
4 blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol , fijn linnen en geitenhaar ,
5 roodgeverfde ramshuiden, zeekoeienhuiden en acaciahout,
6 olie voor de lamp, specerijen voor de zalfolie en specerijen voor het geurige reukwerk,
7 onyxstenen en andere edel stenen als opvulling voor de efod en de borsttas.
8 En zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik in hun midden kan wonen.
9 Volgens alles wat Ik u zal tonen, een ontwerp van de tabernakel en een ontwerp van al zijn voorwerpen, zó moet u het maken.
De ark
10 Ook moeten zij een ark van acaciahout maken; zijn lengte moet tweeënhalve el zijn, zijn breedte anderhalve el en zijn hoogte anderhalve el.
11 U moet hem met zuiver goud overtrekken; vanbinnen en vanbuiten moet u hem overtrekken en er aan de bovenkant een gouden rand omheen maken.
12 Dan moet u er vier gouden ringen voor gieten en die aan zijn vier voetstukken bevestigen, namelijk twee ringen aan de ene kant ervan en twee ringen aan de andere kant ervan.
13 Vervolgens moet u draagbomen van acaciahout maken en die overtrekken met goud.
14 Dan moet u de draagbomen door de ringen steken aan weerskanten van de ark, om de ark daarmee te dragen.
15 De draagbomen moeten in de ringen van de ark blijven, ze mogen er niet uitgetrokken worden.
16 Vervolgens moet u in de ark de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.
17 Dan moet u een verzoendeksel van zuiver goud maken, zijn lengte tweeënhalve el en zijn breedte anderhalve el.
18 Vervolgens moet u twee cherubs van goud maken, als gedreven werk moet u ze maken, aan de beide uiteinden van het verzoendeksel.
19 Maak één cherub aan het uiteinde aan de ene kant , en één cherub aan het uiteinde aan de andere kant ; als één geheel met het verzoendeksel moet u de cherubs maken, aan de beide uiteinden ervan.
20 De cherubs moeten hun beide vleugels naar boven uitgespreid houden, terwijl ze met hun vleugels het verzoendeksel bedekken en hun gezichten naar elkaar toe gericht zijn ; de gezichten van de cherubs moeten naar het verzoendeksel gericht zijn.
21 Vervolgens moet u het verzoendeksel op de ark leggen, en in de ark moet u de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.
22 Dan zal Ik u daar ontmoeten en van boven het verzoendeksel, van tussen de twee cherubs, die zich op de ark van de getuigenis zullen bevinden, zal Ik met u spreken over alles wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal.
De tafel voor de toonbroden
23 U moet ook een tafel van acaciahout maken. Zijn lengte moet twee el zijn, zijn breedte één el en zijn hoogte anderhalve el.
24 Dan moet u hem met zuiver goud overtrekken en er een gouden rand omheen maken.
25 Ook moet u er een sierlijst van een hand breed omheen maken en moet u een gouden rand rondom die sierlijst maken.
26 Dan moet u er vier gouden ringen voor maken en de ringen bevestigen aan de vier hoeken van zijn vier poten.
27 De ringen moeten dicht onder de sierlijst zitten, als houders voor de draagbomen, om de tafel te kunnen dragen.
28 En u moet de draagbomen van acaciahout maken en ze met goud overtrekken; de tafel moet daarmee gedragen worden.
29 Vervolgens moet u de bijbehorende schotels, schalen, kannen en kommen maken, waarmee plengoffers gebracht worden; van zuiver goud moet u ze maken.
30 Dan moet u het toonbrood op de tafel leggen; het moet er voortdurend voor Mijn aangezicht zijn .
De gouden kandelaar
31 U moet ook een kandelaar van zuiver goud maken. Als gedreven werk moet de kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn armen; zijn bloemkelken, zijn knoppen en zijn bloesems moeten er één geheel mee vormen.
32 En zes armen moeten uit de zijkanten ervan uitsteken: drie armen van de kandelaar uit zijn ene kant, en drie armen van de kandelaar uit zijn andere kant.
33 Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem, en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de andere arm, met knop en bloesem. Zo moeten de zes armen worden die uit de kandelaar steken.
34 En op de kandelaar zelf moeten vier bloemkelken komen in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en zijn bloesems.
35 Er moet een knop komen onder het eerste paar armen dat eruit steekt , een knop onder het tweede paar armen dat eruit steekt , en een knop onder het derde paar armen dat eruit steekt . Zo moet het worden bij de zes armen die uit de kandelaar steken.
36 Zijn knoppen en zijn armen moeten met de kandelaar één geheel vormen; het geheel moet één stuk gedreven werk van zuiver goud zijn.
37 Vervolgens moet u de bijbehorende zeven lampen maken. Men moet die lampen aansteken en licht doen verspreiden in de richting van de voorzijde van de kandelaar .
38 Zowel de bijbehorende snuiters als de bijbehorende vuurschalen moeten van zuiver goud zijn.
39 Van één talent zuiver goud moet men hem maken, met al die genoemde voorwerpen.
40 Zie dan erop toe dat u het maakt naar zijn ontwerp, dat u op de berg getoond is.