1 Den Apostel waerschouwt wederom de geloovige voor de valsche leeraers. 2 Die hy beschrijft. 4 ende troostse tegen der selver verleydinge met de gave der wedergeboorte, diese ontfangen hebben. 6 haer vermanende stantvastelick te blijven by de Leere der Apostelen. 7 Daer na komt hy weder tot de vermaningen van onderlinge liefde, die een recht ken-teecken is der ware wedergeboorte. 9 ende stelt haer tot dien eynde voor het exempel Godts, ende sijne grooter liefde tot ons. 12 Leert dat wy daer uyt door sijnen Geest versekert worden dat wy met Godt gemeynschap hebben. 14 gelijck oock als wy belijden dat Iesus de Salighmaker der werelt, ende de Sone Godts is. 16 Dat wy door de liefde in Godt blijven, ende vrymoedigheyt hebben in den dagh des oordeels. 18 Dat deselve de vreese der verdoemenisse ende pijninge des gemoedts verdrijft. 20 Dat wy Godt niet en konnen lief hebben, indien wy onsen naesten niet lief en hebben. 21 alsoo beyde dese geboden te samen ons gegeven zijn.
1 GEliefde, en gelooft niet eenen yegelicken geeste, maer beproeft de geesten of sy uyt Godt zijn: want vele valsche propheten zijn uytgegaen in de werelt.
2 Hier aen kent ghy den geest Godts. Alle geest die belijdt dat Iesus Christus in het vleesch gekomen is, die is uyt Godt:
3 Ende alle geest die niet en belijdt dat Iesus Christus in het vleesch gekomen is, die en is uyt Godt niet: maer dit is [de geest ] des Antichrists, welcken [geest ] ghy gehoort hebt dat komen sal, ende is nu alreede in de werelt.
4 Kinderkens, ghy zijt uyt Godt, ende hebt haer overwonnen: want hy is meerder die in u is, dan die in de werelt is.
5 Sy zijn uyt de werelt: daerom spreken sy uyt de werelt, ende de werelt hoort haer.
6 Wy zijn uyt Godt. Die Godt kent hoort ons: die uyt Godt niet en is, en hoort ons niet. Hier uyt kennen wy den geest der waerheyt, ende den geest der dwalinge.
7 Geliefde, laet ons malkanderen lief hebben: want de liefde is uyt Godt: ende een yegelick die lief heeft, is uyt Godt geboren, ende kent Godt:
8 Die niet lief en heeft, die en heeft Godt niet gekent: want Godt is liefde.
9 Hier in is de liefde Godts tegen ons geopenbaert, dat Godt sijnen eenighgeboren Sone gesonden heeft in de werelt, op dat wy souden leven door hem.
10 Hier in is de liefde, niet dat wy Godt lief gehadt hebben, maer dat hy ons lief heeft gehadt, ende sijnen Sone gesonden heeft [tot ] een versoeninge voor onse sonden.
11 Geliefde, indien Godt ons alsoo lief heeft gehadt, soo zijn oock wy schuldigh malkanderen lief te hebben.
12 Niemant en heeft oyt Godt aenschouwt: indien wy malkanderen lief hebben, soo blijft Godt in ons, ende sijne liefde is in ons volmaeckt.
13 Hier aen kennen wy, dat wy in hem blijven, ende hy in ons, om dat hy ons van sijnen Geest gegeven heeft.
14 Ende wy hebben het aenschouwt, ende getuygen dat de Vader [sijnen ] Sone gesonden heeft [tot ] eenen Salighmaker der werelt.
15 Soo wie beleden sal hebben dat Iesus de Sone Godts is, Godt blijft in hem, ende hy in Godt.
16 Ende wy hebben gekent ende gelooft de liefde die Godt tot ons heeft. Godt is liefde: ende die in de liefde blijft, die blijft in Godt, ende Godt in hem.
17 Hier in is de liefde by ons volmaeckt, op dat wy vrymoedigheyt mogen hebben in den dagh des oordeels, [namelick ] dat gelijck hy is, wy oock zijn in dese werelt.
18 Daer en is in de liefde geen vreese, maer de volmaeckte liefde drijft de vreese buyten: want de vreese heeft pijne, ende die vreest, en is niet volmaeckt in de liefde.
19 Wy hebben hem lief, om dat hy ons eerst lief gehadt heeft.
20 Indien yemant seght, ick hebbe Godt lief, ende haet sijnen broeder, die is een leugenaer. Want die sijnen broeder niet lief en heeft dien hy gesien heeft, hoe kan hy Godt lief hebben dien hy niet gesien en heeft?
21 Ende dit gebodt hebben wy van hem, [namelick ] dat die Godt lief heeft, oock sijnen broeder lief hebbe.
De geesten beproeven
1 Geliefden, geloof niet elke geest, maar beproef de geesten of zij uit God zijn; want er zijn veel valse profeten in de wereld uitgegaan.
2 Hieraan leert u de Geest van God kennen: elke geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God;
3 en elke geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is niet uit God; maar dat is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en die nu al in de wereld is.
4 Lieve kinderen, u bent uit God en u hebt hen overwonnen, want Hij Die in u is, is groter dan hij die in de wereld is.
5 Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit de wereld, en de wereld luistert naar hen.
6 Wij zijn uit God. Wie God kent, luistert naar ons; wie niet uit God is, luistert niet naar ons. Hieraan herkennen wij de geest van de waarheid en de geest van de dwaling.
Gods liefde drijft tot wederliefde
7 Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is uit God; en ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God.
8 Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.
9 Hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem.
10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden.
11 Geliefden, als God ons zo liefhad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
12 Niemand heeft ooit God gezien. Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en is Zijn liefde in ons volmaakt geworden.
13 Hieraan weten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons, doordat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft.
14 En wij hebben gezien en getuigen dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Zaligmaker van de wereld.
15 Al wie belijdt dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God.
16 En wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd. God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem.
17 Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben op de dag van het oordeel. Want zoals Hij is, zijn ook wij in deze wereld.
18 Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit. De vrees houdt immers straf in, en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde.
19 Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.
20 Als iemand zou zeggen: Ik heb God lief, en hij zou zijn broeder haten, dan is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft?
21 En dit gebod hebben wij van Hem, dat wie God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.