Over de Statenvertaling

Aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw ontstond er steeds meer behoefte aan een betrouwbare Bijbel, rechtstreeks vertaald uit de bronteksten. In Duitsland, Frankrijk en Engeland bestonden zulke vertalingen al. En het zou goed zijn voor de eenheid van kerk en theologie in de nog jonge Republiek der Nederlanden als overal dezelfde vertaling gebruikt werd.

De Statenvertaling in het kort

Op de synode van Dordrecht (1618-1619) werd besloten om een nieuwe vertaling uit de bronteksten te laten maken. Op de synode werden verschillende heikele punten besproken:


De Staten-Generaal keurde enige jaren later het voorstel van de synode goed. Het eigenlijke vertaalwerk begon in 1626 en was in 1635 klaar. Daarna konden de drukkers aan de slag. In 1637 werd de Bijbel aangeboden aan de opdrachtgever: de Staten-Generaal. Volgens latere berekeningen heeft het maken van de Statenvertaling 75.000 gulden gekost, een enorm bedrag voor die tijd.

Ongeveer twintig jaar na de publicatie werd de Statenvertaling overal gebruikt, en nog steeds is de Statenvertaling een veelgebruikte en bekende Bijbelvertaling. De Statenvertaling is ook buiten kerkelijke kring beroemd geworden. 

De synode van Dordrecht door Pauwel Weyts de Jonge (1621), vóór de restauratie van het schilderij. In werkelijkheid was de zaal van de Kloveniersdoelen twintig bij elf meter.

De titel van de Statenvertaling

De officiële titel van de Statenvertalingluidde als volgt: 

Biblia dat is de gantsche H. Schrifture (…) nu eerst door last der (…) Staten Generael en volgens het Besluyt van de Synode Nationael (…) uyt de Oorpronckelijcke talen in onze Nederlandtsche getrouwelijck overgeset’

In deze titel vallen twee dingen op :

  • De overheid was de belangrijkste instantie. Dat verklaart ook de naam: ‘Statenbijbel’ of ‘Statenvertaling’. De overheid had de vertaling gefinancierd. En omdat de overheid verantwoordelijk was, kon de vertaling zonder problemen gebruikt worden. 
  • Het was voor het eerst dat er in het Nederlands een hele vertaling verscheen die direct uit de oorspronkelijke talen was vertaald. Nu kon men voor het eerst in zijn eigen taal ‘God horen spreken’. 

Welke vertalingen waren er vóór de Statenvertaling?

De oudste Bijbelvertalingen in het Nederlands komen uit de middeleeuwen en werden in kloosters gemaakt. In 1526 verscheen voor het eerst een complete Bijbel in het Nederlands bij Jacob van Liesvelt in Antwerpen. In de eeuw daarna volgden verschillende andere vertalingen. Rooms-katholieke vertalingen waren gebaseerd op de Latijnse tekst van de Vulgata. Protestantse vertalingen waren in het Oude Testament vertalingen van de Duitse vertaling van Luther. Dit geldt ook voor de populairste gereformeerde vertaling, de Deux-Aesbijbel (1561-1562). Veel theologen waren hier ontevreden over: zij wilden een betere vertaling, rechtstreeks uit het Hebreeuws en Grieks. 

Het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap biedt toegang tot acht oude Bijbelvertalingen uit de vijftiende tot de zeventiende eeuw op de website Bijbels Digitaal.

Bronteksten van de Statenvertaling 

De vertalers van de Statenvertaling gingen uit van de beste bronteksten die er in die tijd waren. En ze maakten gebruik van de beste vertalingen, commentaren en woordenboeken. 

Hun opdracht was om zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst aan te sluiten. De manier van spreken in het Hebreeuws en Grieks moest in het Nederlands zo veel mogelijk bewaard blijven. Twee kenmerkende eigenschappen van de Statenvertaling zijn het gevolg van deze belangrijke regel: 

  • Hebraïserende taal – het letterlijk vertalen kleurde het Nederlands met eigenaardigheden van het Hebreeuws, zoals ‘het lied der liederen’ als overtreffende trap, in plaats van ‘het mooiste lied’. 
  • Verklarende aantekeningen – bij de letterlijke vertaling was soms nadere uitleg nodig, die in aantekeningen bij de vertaling gegeven werd. Die uitleg werd, duidelijk onderscheiden van de Bijbeltekst zelf, in een ander lettertype aan de rand geplaatst. 

Vertaalkwesties bij de Statenvertaling

Godsnaam 

Op de synode van Dordrecht kwam de vertaling van de godsnaam JHWH aan de orde. Een van de afgevaardigden stelde dat de godsnaam JHWH een eigennaam was en dus onvertaald moest blijven, net als andere namen. Hierover ontstond een discussie. 

In eerdere Latijnse vertalingen was de godsnaam weergegeven met Jehova. Maar men wist dat de klinkers in het Hebreeuwse woord JHWH onzeker waren, en dat de Joden altijd uit eerbied omschrijvingen van de godsnaam hadden gebruikt, zoals Adonai (Heer). 

Ten slotte werd door de voorzitter van de synode, de predikant Johannes Bogerman, voorgesteld de naam te vertalen met HEERE. Deze weergave was bekend uit de Deux-Aesbijbel, al werd de naam daar niet in hoofdletters geschreven. 

Du of ghij? 

Tijdens de synode van Dordrecht werd uitvoerig gediscussieerd of God met het ouderwetse en informele ‘du’ moest worden aangesproken of met het formelere woord ‘ghij’. De gemoederen liepen bij deze gevoelige kwestie hoog op.  

Iemand die erbij aanwezig was schreef later dat sommigen de humor wel inzagen van zo’n ernstige discussie over twee kleine woordjes. Uiteindelijk stemde de meerderheid voor ‘ghij’.  

De apocriefe boeken als bijlage 

De synode van Dordrecht was het oneens over de vraag of de apocriefen opgenomen moesten worden in de vertaling. 

Sommigen benadrukten dat het menselijke geschriften waren, vol met fabels en verzinsels, die de Rooms-Katholieke Kerk even belangrijk vond als de canonieke boeken. 

Anderen erkenden dat deze boeken weliswaar niet behoorden tot de heilige Schrift, maar toch opgenomen moesten worden. Zij vonden dat het nuttig kon zijn om deze boeken te lezen. Bovendien waren ze ook opgenomen in de meeste buitenlandse vertalingen. 

Uiteindelijk werd met een kleine meerderheid van stemmen besloten om de apocriefe boeken op te nemen. Maar er zou een duidelijk verschil zijn met de canonieke boeken. 

De apocriefen kwamen niet tussen het Oude en het Nieuwe Testament, maar helemaal achterin als een apart aanhangsel, met een apart titelblad. In een voorwoord – de ‘Waerschouwinge’ – werden de lezers gewaarschuwd voor de dwalingen die erin stonden. Bovendien werden er bij deze boeken geen aantekeningen geplaatst. Opvallend is dat de Statenvertaling meer apocriefe boeken heeft opgenomen dan de meeste andere vertalingen, bijvoorbeeld de boeken 3 Makkabeeën en 4 Ezra.

Het taalgebruik van de Statenvertaling

De Statenvertalingis beroemd geworden om haar taalgebruik. Maar de vertaling heeft geen nieuw Nederlands geschapen, al wordt dat nogal eens beweerd. De vertalers namen regelmatig vertaalkeuzes van oudere vertalingen over. In het algemeen sloten zij zich aan bij het algemeen Nederlands dat zich toen geleidelijk aan het vormen was. Wel brachten ze moderniseringen aan en ze streefden naar meer eenvoud. Zo heeft de Statenvertaling‘uitspansel’ in Genesis 1:17 , waar de Deux-Aesbijbel ‘firmament’ had. En in Exodus 15:20  slaat Mirjam niet meer op de tamboerijn, maar op een trommel. 

Geen Franse en Latijnse leenwoorden 

De vertalers vermeden bastaardwoorden, met name de Franse en Latijnse termen, die toen veel gebruikt werden. Maar sommige woorden, zoals ‘consciëntie’, ‘formeren’, ‘ordineren’, ‘rebelleren’ en ‘profetie’ waren zo ingeburgerd dat ze gewoon gebruikt zijn. En voor leenwoorden uit het Duits was men minder bang. Die kende men goed uit de vertalingen die teruggingen op die van Luther; ze werden daardoor ook minder vreemd gevonden. 

Bijbelse uitdrukkingen uit de Statenvertaling

De Statenvertaling heeft geen nieuw Nederlands geschapen. Maar allerlei uitdrukkingen uit de Statenvertaling zijn wel tot het gewone Nederlands doorgedrongen. Weinig mensen zullen erbij stil staan dat veel gebruikte uitdrukkingen afkomstig zijn uit deze vertaling. Voorbeelden zijn: 

  • ‘in goede aarde vallen’
  • ‘een doorn in het oog’ 
  • ‘als een dief in de nacht’
  • ‘in het donker tasten’
  • ‘iemand op handen dragen’ 
  • ‘een lust voor het oog’
  • ‘de inwendige mens’

De invloed van de Statenvertaling

Vanaf ongeveer 1650 werd de Statenvertaling vrij algemeen gebruikt, ook in gezinnen. De nieuwe Bijbel kreeg al snel een groot gezag, zo groot zelfs dat hij voor sommigen bijna identiek was met ‘het Woord van God’. Het was het enige boek dat in alle gewesten in kerk, school en huisgezin gelezen en herlezen werd. Daardoor beïnvloedde de Statenvertaling in de eerste plaats de kanseltaal, en op den duur ook de schrijftaal en de algemene stijl. 

Sinds 1637 zijn er veel verschillende uitgaven verschenen. Sommige uitgaven werden fraai versierd en bevatten (soms ingekleurde) kaarten en prenten. 

Het begin van Genesis 1 in de eerste druk van de Statenvertaling (1637)

Op den duur werd de Statenvertaling steeds minder toegankelijk, omdat taal en spelling veranderden. Vanaf 1762 verschenen er dan ook edities waarin taal en spelling aangepast zijn. Zulke uitgaven werden niet altijd met instemming ontvangen. De afwijkingen van de oude tekst riepen wantrouwen op, en de uitgevers werden verdacht van Bijbelvervalsing. Het Nederlands Bijbelgenootschap bracht in de negentiende eeuw een herziene versie uit die breed geaccepteerd werd.

Waarom lezen mensen de Statenvertaling?

Nog steeds gebruiken groepen christenen de Statenvertaling in de diverse edities als Bijbel. Zij voelen zich verwant met de gereformeerde theologie van de zestiende en zeventiende eeuw. Het taalgebruik en de vertaalkeuzes van de Statenvertaling sluiten aan bij hun overtuigingen. De moeilijkheid van de Statenvertaling lijkt voor hen een kleiner probleem dan voor lezers van modernere Bijbelvertalingen.