1 Wat vruchten de Wijsheyt toegebracht heeft aen Adam. 4 Noë, Abraham. 6 Loth, als de vijf steden omgekeert wierden. 10. aen Iacob. 13 Ioseph. 16 ende de Israëliten. 21 ende dat ’se den mondt der stomme opent.
1 DEse [wijsheyt ] heeft bewaert den eerst-gebeeldden [ende ] alleen geschapenen vader der werelt.
2 Ende heeft hem getrocken uyt sijnen eygenen val, ende hem sterckte gegeven om te heerschen over alle dingen.
3 Van welcke de onrechtveerdige, afvallich geworden zijnde door sijnen toorn, is verloren gegaen met de toornige bewegingen tot sijns broeders moort.
4 Ende als de aerde om sijnen ’t wille met de water-vloedt bedeckt was, soo heeft de wijsheyt wederom behouden, regerende den rechtveerdigen door een verachtelick hout.
5 Dese oock, als de volckeren door boosdadige eensinnigheyt onder malkanderen verwerret waren, heeft den rechtveerdigen gekent, ende hem onstraffelick voor Godt bewaert, ende behoedt dat hy sterck bleef in de inwendige bewegingen der barmhertigheden over sijnen soon.
6 Dese als de godtloose vergingen, heeft den rechtveerdigen verlost, als hy vloodt het nedervallende vyer der vijf steden.
7 Van der welcken boosdadicheyt noch is een getuygenisse dat roockende woeste landt, ende de boomen die ontijdige vruchten dragen, ende de sout-pilaer staende tot gedachtenisse vande ongeloovige ziele.
8 Want de wijsheyt voor by gaende, en hebben sy niet alleenlick dese schade, datse het goede niet en kennen, maer laten oock in dit leven een gedachtenisse na, van hare eygen dwaesheyt, op dat sy haer niet en souden konnen verbergen, selfs in ’t gene daer sy in gestruyckelt hebben.
9 Maer de wijsheyt heeft uyt moeyten verlost de gene die haer dienen.
10 Dese geleydde den rechtveerdigen op rechte paden, als hy vluchtigh was voor den toorn [sijns ] broeders, ende heeft hem het Coninckrijcke Godts getoont, ende kennisse van heylige dingen gegeven, heeft hem voorspoedich gemaeckt in sijnen arbeydt, ende sijne moeyten vermenichvuldight.
11 In de giericheyt der gene die hem gewelt aen deden, stont sy by [hem ], ende maeckte hem rijck.
12 Sy bewaerde hem van de vyanden, ende maeckte hem seker tegen de gene die hem lagen leyden, ende in dien stercken strijdt heeft sy hem den prijs der overwinninge gegeven, op dat hy soude weten dat de godtsaligheyt machtiger is dan alles.
13 Dese en heeft niet verlaten den rechtveerdigen die verkocht was, maer heeft hem uyt de sonde verlost: sy voer met hem af in den put.
14 Ende in de banden en heeft sy hem niet verlaten, [maer bleef by hem ] tot dat sy hem den scepter des Coninckrijcks bracht, ende macht over de gene die hem wreedelijck gehandelt hadden: ende heeft betoont datse leugenaers waren die hem beschimpt hadden, ende heeft hem een eeuwige heerlickheyt gegeven.
15 Dese heeft dat heylige volck, ende dat onbestraffelicke zaet verlost, uyt de natie der gene die haer verdruckten.
16 Sy is gegaen in de ziele des dienaers des Heeren, ende wederstont de vreeselicke Coningen met wonderen ende teeckenen.
17 Sy heeft den heyligen gegeven loon der heylicheyt voor hare moeyten, ende heeftse geleydt door eenen wonderlicken wegh, ende is haer geworden tot een decksel des daeghs, ende des nachts tot een vlamme der sterren.
18 Sy heeftse doen gaen door de roode zee, ende heeftse overgebracht door veel waters.
19 Maer hare vyanden dede sy verdrincken, doch haer heeft sy uyt de diepte des afgronts getrocken.
20 Daerom hebben de rechtveerdige de godtloose berooft, ende hebben, Heere, uwen heyligen naem lofgesongen, ende eendrachtelick uwe beschermende handt gepresen.
21 Want de wijsheyt opende den mondt der stomme, ende de tongen der sprakeloose maeckte sy welspreeckende.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024