1 Hoe een man hem moet dragen tegen sijn wijf. 3 ende vlieden alle aenleydinge tot hoererie. 12 datmen oude vrienden sal soecken te behouden, 14 ende den sondaer sijne eere niet benijden. 15 doch geen gemeynschap hebben aen sijn doen. 19 wat voor geselschap ende raedt men moet soecken.
1 ZYt niet jalours op het wijf uwes schoots, ende en leert haer tegen u selven geen boose onderwijsinge.
2 En geeft uwe ziele der vrouwe niet, dat sy over uwe ziele soude opklimmen.
3 Gaet geen hoerachtige vrouwe te gemoet, op dat ghy niet t’eeniger tijt in hare stricken en valt.
4 En gaet niet om met de snaren-speelster, dat ghy niet t’eeniger tijt gevangen en wort in hare handelingen.
5 En aenschouwt eene maget niet te seer, dat ghy niet misschien ge-ergert en wort in hare bestraffingen .
6 Geeft uwe ziele den hoeren niet over, op dat ghy uw’ erfdeel niet en verliest.
7 Siet niet om in de straten der stadt, ende en dwaelt niet om, in de woeste plaetsen der selve.
8 Went uw’ ooge af van een schoone vrouwe, ende en beschouwt geen vremde schoonheyt.
9 Want door de schoonheyt der vrouwe sijn vele verleydt geworden, ende uyt de selve wort de liefde als een vyer aengesteken, ende en leght u niet neder met haer in de armen.
10 By een getrouwde vrouwe en sit geheel ende al niet.
11 Ende en maeckt geen gelach met haer, by den wijn: dat niet t’eeniger tijdt uwe ziele tot haer neyge, ende ghy met uwen Geest niet en valt in’t verderf.
12 Eenen ouden vriendt en verlaet niet, want de nieuwe en is hem niet gelijck.
13 Een nieuwe vriendt is [gelijck ] nieuwe wijn: als hy sal oudt geworden zijn, drinckt hem met verheuginge.
14 En benijdt den sondaer [sijne ] eere niet, want ghy en weet niet, welcke sijne veranderinge is.
15 Hebt geen welbehagen aen’t gene daer de godtloose welbehaghen in hebben: gedenckt dat sy tot in de helle toe niet en sullen gerechtveerdicht worden.
16 Maeckt u verre af van den mensche die macht heeft om te dooden: ende ghy en sult de vreese des doodts niet vermoeden.
17 Ende indien ghy tot hem komt, so en vergrijpt u niet, op dat hy u niet terstont u leven en beneme.
18 Weet dat ghy in het midden der stricken doorgaet, ende op de tinnen der stadt wandelt.
19 Merckt op uwen naesten, na al uw’ vermogen, ende beraedt u met de wijse: met de verstandige hebt uwe t’samen-sprekinge, ende al wat ghy vertelt, zy na de Wet des Allerhooghsten.
20 Laet rechtveerdige mannen uwe tafel-genooten zijn, ende laet uwen roem sijn in de vreese des Heeren.
21 Door de handt der konstenaren sal een werck gepresen worden, ende een wijs voorganger des volcks, door sijn woort.
22 Een clappachtich man is verschrickelick in sijne stadt, ende die te voortvarende is in sijne reden, sal gehaet worden.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024