De lof Iosie, ende de verwoestinge Ierusalems na hem. 8 De lof Ieremie, 10 Ezechiels, 12 ende der twaelf Propheten. 13 De lof Zerubabels, ende Iesu des soos Iosedeck, door welcker de Tempel is herbouwt. 15 De lof Nehemie die de mueren Ierusalems wederom heeft opgerecht. 16 Doch boven alle wort verheven, Enoch, Ioseph, Sem, Seth, ende Adam.
1 DE gedachtenisse van Iosia, is als een te samen gemenght reuck-werck, toebereyt door de konste des Apothekers.
2 Sy is soet in den mont van eenen yegelicken als honich: ende als een Musijckspel in een wijn-bancket.
3 Hy heeft hem recht gedragen in de bekeeringe des volcks, ende heeft wech genomen de grouwelen der ongerechtigheyt.
4 Hy rechtede sijn herte tot den Heere, inde dagen der onrechtveerdigen versterckte hy de Godtvreesentheydt.
5 Uytgesondert David ende Ezechias, ende Iosias, hebben sy alle mishandelinge begaen.
6 Want sy hebben de Wet des Allerhooghsten verlaten: de Coningen Iuda zijn besweecken.
7 [Daerom ] heeft hy haren hoorn anderen gegeven, endeh are heerlickheyt aen een vremt volck.
8 Die hebben de uytvercorene heylige stadt verbrandt, ende hare wegen woest gemaeckt door de hant Ieremie.
9 Want sy hebben hem qualick gehandelt, hoewel hy in moeders lichaem was geheylight tot een Propheet, om uyt te roepen, ende qualick te handelen, ende te verderven: van gelijcken om te bouwen ende te planten.
10 Ezechiel is ’t die een heerlick gesichte sach, ’t welck [de Heere ] hem toonde op den wagen der Cherubim.
11 Want oock gedachte hy der vyanden in den plas-regen, ende bracht te rechte die hare wegen recht maeckten.
12 Oock de gedachtenisse der twaelf Propheten zy in segeningen.
13 Hoe sullen wy den Zorobabel [genoech ] verheffen! want hy was gelijck een segel-rinck aen de rechterhandt.
14 Alsoo Iesus de sone Iosedeck, die in hare dagen het huys hebben [weder ] gebouwt, ende den heyligen Tempel opgerecht, welcke den Heere wiert toebereydt tot een eeuwige heerlickheyt.
15 Onder den uytvercorenen was oock Nehemias, wiens gedachtenisse veelmaels [wordt verhaelt ], die ons de vervallene mueren heeft opgerecht, ende de poorten ende richelen heeft gestelt, ende de vloeren van onse huysen weder opgerecht.
16 Soodanich en isser geen geschapen geweest op aerden hoedanich Enoch, want hy is opgenomen van der aerden.
17 Ende daer en is geen man geweest als Ioseph, een leydtsman sijner broederen.
18 Een steunsel des volcks, ende sijne gebeenten zijn besocht van den Heere.
19 Sem ende Seth zijn verheerlickt geweest onder de menschen, ende Adam boven alles in de scheppinge.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024