1 De lof Iosue, hoe Godt voor hem heeft gestreden. 9 ende hy alleen met Caleb behouden in ’t beloofde landt is gecomen. 13 De lof vande andere vrome Rechteren. 15 ende met name van Samuel, ende desselfs daden oock na sijnen doodt.
1 IEsus de [sone ] Nave, was sterck in de oorloge: ende quam in Mosis plaetse in de Prophetien.
2 Welcke wiert groot, volgens sijnen naem, in de verlossinge sijner uytvercoren: om wrake te doen aen de vyanden die tegen de selve op stonden, ende om Israël te brengen tot de besittinge sijns erfdeels.
3 Hoe is hy verheerlickt geworden, als hy sijne handen ophief, ende het sweert tegen de steden uyttrock?
4 Wie heeft eer dan hy alsoo gestaen? want de oorlogen des Heeren heeft hy gevoert.
5 En is de Sonne niet door sijne handt achterwaerts gegaen? ende is niet eenen dach als twee geworden?
6 Hy riep den Allerhoochsten Prince aen als hy de vyanden rondtom onderdruckte, ende de groote Heere verhoorde hem, [ende hielp ] door geweldige stercke hagel-steenen.
7 Hy brack uyt met oorloge tegen de volckeren, ende in het afkomen [tot haer ] vernielde hy die tegen stonden.
8 Op dat de volckeren alle haer wapen-tuych souden kennen, dat [namelick ] sijne oorloge voor den Heere was: want oock volghde hy den Machtigen na.
9 Ende ter tijdt Mosis dede hy barmherticheyt, hy ende Caleb de sone Iephonne, als sy de gemeente weder-stonden, om het volck te verhinderen dat het niet en soude sondigen, ende om de boose murmureringe te stillen.
10 Ende dese twee zijn behouden geweest, van ses hondert duysent te voet: om haer te brengen in het erfdeel, in het landt dat met melck ende honich vloeyt.
11 Ende de Heere gaf Caleb sterckte, die hem by bleef tot in sijnen ouderdom, dat hy opklom op het hooghste des landts, ende sijn zaet heeft dat erfeel behouden.
12 Op dat alle de kinderen Israëls souden sien, dat het goet is den Heere na te volgen.
13 Ende de Rechters, elck met sijnen naem, welcker aller herte niet en heeft gehoereert, ende so vele niet en zijn afgekeert van den Heere, der selver gedachtenisse is oock gesegent.
14 Dat hare gebeenten wederom spruyten in hare plaetse, ende haren naem door verwisselinge vernieuwt worde inde sonen van hare beroemde [ouders ].
15 Samuel bemindt van sijnen [Heere ] zijnde een Propheet des Heeren, heeft Coninckrijcken ingestelt, ende Vorsten gesalft over sijn volck.
16 Hy rechtte de vergaderinge na de Wet des Heeren, ende de Heere besocht Iacob.
17 Door sijn geloof is hy ten vollen bevonden een Propheet: ende is bekent geworden door sijn woordt.
18 Ende hy riep den Heere den Machtigen aen, als hem sijne vyanden rontomme druckten, ende offerde een melck-suygende lam.
19 Ende de Heere donderde van den hemel, ende maeckte dat sijne stemme gehoort wierdt door den grooten weerklanck des donders.
20 Ende verdelghde de Vorsten der Tyriers, ende alle Oversten der Philistijnen.
21 Ende eer hy ontsliep betuyghde hy voor den Heere, ende sijnen gesalfden, [seggende ] Gelt oock tot schoenen toe en hebb’ ick van niemant ontfangen: ende geen mensch en was clachtich over hem.
22 Ende na dat hy ontslapen was propheteerde hy, ende voorseyde den Coninck sijn eynde, ende verhief sijne stemme uyt der aerden, met eene Prophetie dat de ongerechtigheyt des volcks soude verdelght worden.