1 Over wat saken men hem niet en moet by yemandt schamen. 11 De sorge van een vader voor sijn dochter. 15 Ende het gevaer eens mans voor het geselschap der vrouwen. 18 Godt is wonderbaer in het bestieren van alle sijne wercken.
1 EN schaemt u niet van wegen dese [navolgende ] dingen, ende en neemt geenen persoon aen om te sondigen.
2 Van wegen de Wet des Allerhooghsten ende het verbondt, ende van wegen het oordeel, om eenen godtloosen te rechtveerdigen.
3 Noch om te hooren spreken uwen medegesel, ende die met u over wegh reysen: noch den vrienden haer erfdeel te geven.
4 Noch [en schaemt u niet ] dat ghy naeuw let op de wage ende het gewicht: noch van dat ghy veel ofte weynich besit.
5 Noch dat ghy aen de cooplieden verscheydelick vercoopt, ende dat ghy de kinderen wel tuchtight.
6 Noch dat ghy eenen boosen huysknecht sijne zijde doet bloeden.
7 By een boos wijf is verzegelen goet: ende waer vele handen zijn daer sluyt toe.
8 Indien ghy wat overgeeft, [doet ] het by getal ende gewichte, ende [stelt ] alles, uytgifte ende ontfanck, by geschrifte.
9 Noch [en schaemt u niet ] dat ghy eenen onverstandigen ende dwaesen onderwijst, ende eenen geheel ouden die met de jonge lieden twist.
10 Ende ghy sult recht onderwesen, ende by een yegelick, die leeft, geacht worden.
11 Een dochter is haren vader een heymelick waken, ende sijn sorge voor haer beneemt den slaep.
12 Ende in hare jeught [vreest hy ] dat sy niet misschien en veroude: ende is sy getrouwt, datse niet misschien gehaet en worde.
13 Is sy maeght, dat sy niet misschien ontreynight, ende in hares vaders huys swanger en worde: ende hebbende eenen man, dat sy niet misschien en overtrede, ende getrouwt zijnde, niet misschien onvruchtbaer en zy.
14 Over een wrevelige dochter houdt scherpe wacht, datse niet misschien en make dat uwe vyanden over u vrolick zijn, datmen in der stadt van u spreke, ende het volck u naroepe, ende sy u beschame in de menichte van vele lieden.
15 En siet niet op de schoonheyt van eenich mensche, noch en sit niet in ’t midden der vrouwen.
16 Want van de kleederen komt de motte voort, ende van de vrouwe de boosheyt der vrouwe.
17 De boosheydt eenes mans is beter dan een goetdadige vrouwe, [namelick ] een vrouwe die beschaemt maeckt tot versmaetheyt.
18 Nu sal ick gedencken de wercken des Heeren, ende ’t gene ick gesien hebbe sal ick vertellen: in de woorden des Heeren [sietmen ] sijne wercken.
19 De Sonne verlichtende siet op alle dingen, ende haer werck is vol van de heerlickheyt des Heeren.
20 De Heere en heeft sijnen heyligen niet gegeven alle sijne wonderheden te vertellen.
21 De Heere Almachtigh heeft de geheele werelt gevesticht, datse onderstuttet wordt door sijne heerlickheyt.
22 Den afgront ende het herte ondersoeckt hy, ende is bedacht op de loose aenslagen der selve.
23 Want de Allerhooghste kent alle wetenschap, ende siet op de teeckenen der eeuwe.
24 Hy vercondight de dingen die voor-by gegaen zijn, ende die noch worden sullen: ende hy ontdeckt de voetstappen der verborgene dingen.
25 Geen gedachte gaet hem voor-by: daer en is voor hem oock niet een woort verborgen.
26 Hy heeft de heerlicke wercken door sijne wijsheyt verciert: hy die is voor de werelt ende inder eeuwicheyt.
27 Hy en wort noch vermeerdert, noch vermindert: ende en behoeft geenen raedt-gever.
28 Hoe weerdigh zijn alle sijne wercken om te begeeren! ende om aengeschouwt te worden tot op een voncxken toe!
29 Alle dese dingen leven ende blijven in der eeuwicheydt in al haer gebruyck, ende zijn alle hem gehoorsaem.
30 Alle dingen zijn dubbel, het een tegen over het ander, ende hy en heeft niet gebreckelicks gemaeckt.
31 Het een bevestight het goet des anderen: ende wie sal versadight worden aenschouwende de heerlickheydt Godts?