1 De eygenschap van een goet Rechter ende Coninck. 7 De vrucht van hooveerdigheyt, ongerechtigheyt ende giericheyt. 22 De lof vande ware vreese Godts. 29 Als oock van neerstigheyt, sachtmoedigheyt, ende wetenschap.
1 EEn wijs Rechter onderwijst sijn volck, ende de heerschappie des verstandigen is ordentlijck aengestelt.
2 Gelijck als de Rechter des volcks is, alsoo zijn oock zijne dienaers: ende gelijck de voorganger der stadt is, alsoo zijn alle die de selve bewoonen.
3 Een Coninck die niet onderwesen en is, sal sijn volck verderven: maer een stadt sal door verstandt der machtige bewoont worden.
4 De macht op aerde is in de handt des Heeren, ende hy sal te sijner tijdt over de selve verwecken eenen die nuttich is.
5 In de handt des Heeren is des menschen voorspoet, ende op het aengesicht des schriftgeleerden sal hy sijne heerlickheyt stellen.
6 Vergramt u niet op uwen naesten over eenigh onrecht, ende en doet niets door smadelicke wercken.
7 Hooveerdigheyt is hatelick voor Godt ende de menschen, ende by beyde [is hatelick ] de misdaet der ongerechtigheyt.
8 Een Coninckrijck wort van het eene volck tot het ander overgebracht, van wegen ongerechtigheden ende moetwillicheden, ende rijckdommen die door bedroch vercregen zijn: wat verhooveerdight haer doch aerde ende assche?
9 Daer en is voorwaer niet onrechtveerdiger als een gelt-gierige.
10 Want dese biedt oock zijn eygen ziele te coop: Want sijne ingewanden werpen deselve wech, terwijlen hy noch leeft.
11 De medecijn-meester houwt een lange sieckte af: ende heden is yemandt Coninck, ende morgen sal hy sterven.
12 Want wanneer een mensche sterft, so be-erft hy cruypende, ende wilde gedierten, ende wormen.
13 Het beginsel der hooveerdigheyt is, wanneer een mensche van den Heere afwijckt, ende zijn herte afwijckt van den genen die hem gemaeckt heeft.
14 Want hooveerdigheyt is een beginsel der sonde, ende die daer by blijft, die bedrijft zeer grouwelicken moetwille, doch op ’t eynde sal hy omgekeert worden.
15 Daerom heeft de Heere seldsame [straffen ] over haer gebracht, ende heeftse eyndelick omgekeert.
16 De Heere heeft de throonen der regeerders ter nedergeruckt, ende heeft sachtmoedige in hare plaetse daer in geset.
17 De Heere ruckt de wortelen der hooveerdige volckeren uyt, ende plant de nederige in hare plaetse met heerlickheydt.
18 De landen der volckeren keert de Heere om, ende verderftse tot op den gront der aerden.
19 Hy heeft’se daer uyt wech-genomen, ende heeftse verdorven.
20 Ende heeft hare gedachtenisse doen ophouden van der aerden.
21 De hooveerdicheyt en is niet geschapen in de menschen, noch de grimmige toorn in de gene die van vrouwen geboren zijn.
22 Die den Heere vreesen zijn een gewis zaet: ende die hem lief hebben een kostelijcke plante: daerentegen die op de wet niet en achten, zijn een schandigh zaet: die de geboden overtreden, een afdwalende zaet.
23 In het midden der broederen is de gene ge-eert, die haer leydtsman is, ende die den Heere vreesen [worden ge-eert ] voor sijne oogen.
24 De vreese des Heeren is een heerschappie oock voor de lotinge, maer hardigheyt ende hooveerdigheyt, is een wech-werpinge der heerschappie.
25 De roem eens rijcken, ende heerlicken, ende armen, is de vreese des Heeren.
26 Het en is niet recht datmen eenen armen onteert die verstandigh is: ende het en betaemt niet datmen eenen sondaer eert.
27 De Groote, ende de Rechters, ende de Machtige worden ge-eert, maer harer geen en is meerder dan die den Heere vreest.
28 Eenen verstandigen huysknecht sullen de vrye dienen: ende een man van wetenschap en sal niet murmureren, als hy onderwesen wort.
29 En laet u niet wijs duncken als ghy u werck doet, ende en pocht niet in den tijdt uwer benautheyt.
30 Want het is beter dat yemant wercke, ende in alles overvloet hebbe, dan dat yemant pocche ende gebreck aen broot hebbe.
31 Mijn kindt verheerlickt uwe ziele door uwe sachtmoedigheyt, ende geeft haer eere na hare weerdigheyt.
32 Wie sal dien rechtveerdigen die tegen sijne ziele sondight? ende wie sal dien eeren, die sijn leven onteert?
33 Een arme wort verheerlickt van wegen sijne wetenschap, ende een rijcke wort verheerlickt van wegen sijnen rijckdom.
34 Die ge-eert wort in armoede, hoe veel te meer oock in rijckdom. Ende die in rijckdom onge-eert is, hoe veel te meer in armoede.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024