Wetten van Offerhanden, die op sekere gesette tijden geoffert moeten worden, v. 1, etc. als van het dagelicksch brant-offer, des morgens, 3. met sijn spijs-offer ende sijn dranck-offer, 7. ende des avonts, 8. van des Sabbaths offer, 9. van het brand-offer der Nieuwe maenden, 11. met sijn spijs-offer, dranck-offeren, ende sond-offer, 12. van des Paschen-feests-tijt, 16. offerhanden, 19. ende geduricheyt, 24. van het Pinxter-feest, ende sijne offerhanden, 26.
1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Gebiedt den kinderen Israëls, ende segt tot hen; Mijne offerhande, mijne spijse voor mijne vyerofferen, mijnen lieflicken reucke, sult ghy waernemen, om my te offeren op sijnen gesetten tijt.
3 Ende ghy sult tot hen seggen: Dit is het vyeroffer, ’t welck ghy den HEERE offeren sult: twee volkomene een-jarige lammeren des daegs, ten gedurigen brand-offer.
4 Het een lam sult ghy bereyden des morgens; ende het ander lam sult ghy bereyden tusschen de twee avonden:
5 Ende een tiende deel eener Epha meelbloeme ten spijs-offer; gemengt met het vierendeel eenes Hins van gestooten olie.
6 ’T is het gedurich brand-offer, het welcke op den berch Sinai ingestelt was ten lieflicken reucke, een vyer-offer den HEERE.
7 En sijn dranck-offer sal sijn het vierendeel eenes Hins, voor het een lam: in het Heylichdom sult ghy het dranckoffer des stercken drancks, den HEERE offeren.
8 Ende dat ander lam sult ghy bereyden tusschen de twee avonden: gelijck het spijs-offer des morgens, ende gelijck sijn dranck-offer sult ghy het bereyden, ten vyer-offer des lieflicken reucks den HEERE.
9 Maer op den Sabbath-dach twee volkomene eenjarige lammeren: ende twee tienden meel-bloeme, ten spijs-offer, met olie gemengt, mitsgaders sijn dranckoffer.
10 ’Tis het brand-offer des Sabbaths op elcken Sabbath: boven het gedurig brand-offer, ende sijn dranck-offer.
11 Ende inde beginselen uwer maenden sult ghy een brand-offer den HEERE offeren: twee jonge varren, ende eenen ram, seven volkomene een-jarige lammeren.
12 Ende drie tienden meel-bloeme ten spijs-offer, met olie gemengt, tot den eenen varre: ende twee tienden meel-bloeme ten spijs-offer, met olie gemengt tot den eenen ram.
13 Ende telcken een tiende deel meel-bloeme ten spijs-offer, met olie gemengt, tot het eene lam: ’t is een brand-offer ten lieflicken reucke, een vyer-offer den HEERE.
14 Ende hare dranck-offeren sullen zijn de helft eenes Hins tot eenen varre, ende een derde deel eenes Hins tot eenen ram, ende een vierendeel eenes Hins van wijn tot een lam: Dat is het brand-offer der nieuwe mane in elcke maent, nae de maenden des jaers.
15 Daer toe sal een geyten-bock, ten sond-offer den HEERE, boven het gedurich brand-offer bereydt worden, met sijn dranck-offer.
16 Ende inde eerste maent, op den veertienden dach der maent; is het Paesschen den HEERE.
17 Ende op den vijftienden dach der selver maent isset feest: seven dagen sullen ongesuerde [brooden] gegeten worden.
18 Op den eersten dach sal eene heylige t’samen-roepinge zijn: geen dienstwerck en sult ghy lieden doen:
19 Maer ghy sult een vyer-offer, ten brandoffer den HEERE offeren, twee jonge varren, ende eenen ram: daer toe seven een-jarige lammeren; volkomen sullen sy u zijn.
20 Ende haer spijs-offer sal zijn, meel-bloeme met olie gemengt: drie tienden tot eenen varre, ende twee tienden tot eenen ram sult ghy bereyden.
21 Telcken sult ghy een tiende deel bereyden tot een lam, tot die seven lammeren toe:
22 Daerna eenen bock ten sond-offer, om over ulieden versoeninge te doen.
23 Behalven het morgen-brand-offer, ’t welcke tot een gedurich brand-offer is; sult ghy dese dingen bereyden.
24 Achtervolgende dese dingen sult ghy des daechs, seven dagen lanck, de spijse des vyer-offers bereyden ten lieffelicken reucke den HEERE: boven dat gedurich brandoffer sal’t bereydt worden, met sijn dranck-offer.
25 Ende op den sevenden dach sult ghy eene heylige t’samen-roepinge hebben: geen dienstwerck en sult ghy doen.
26 Insgelijcks op den dach der Eerstelingen, als ghy een nieuw spijs-offer den HEERE sult offeren nae uwe weken, sult ghy eene heylige t’ samen-roepinge hebben: geen dienstwerck en sult ghy doen.
27 Dan sult ghy den HEERE een brand-offer, ten lieflicken reucke offeren, twee jonge varren, eenen ram, seven een-jarige lammeren;
28 Ende haer spijsoffer van meel-bloeme, met olie gemengt: drie tienden tot eenen varre, twee tienden tot eenen ram.
29 Telcken een tiende tot een lam; tot die seven lammeren toe:
30 Eenen geyten-bock; om voor u versoeninge te doen.
31 Behalven het gedurich brand-offer ende sijn spijs-offer, sult ghyse bereyden: sy sullen u volkomen zijn met hare dranck-offeren.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024