Namen der gener, die dit verbondt met Godt, voor haer selven ende van wegen de gantsche Gemeynte, verzegelt hebben, v. 1, etc. verhael van den generalen inhout deses verbonts, met eede ende vervloeckinge bevesticht, ende van eenige articulen in’t particulier, 29.
1 TOt de versegelingen nu waren: Nehemia Hattirsatha, sone van Hachalja, ende Zidkia,
2 Seraja, Azarja, Ieremia,
3 Pashur Amarja, Malchia,
4 Hattus, Sebanja, Malluch,
5 Harim, Meremoth, Obadja,
6 Daniël, Ginnethon, Baruch,
7 Mesullam, Abja, Mijamin,
8 Maazja, Bilgai, Semaja: dat waren de Priesters.
9 Ende de Leviten: naemlick, Iesua sone van Azanja, Binnui; van de sonen Henadads, Kadmiël:
10 Ende hare broederen: Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Hanan,
11 Micha, Rehob, Hasabja,
12 Zacchur, Serebja, Sebanja,
13 Hodia, Bani, Beninu,
14 De hoofden des volcks: Parhos, Pahath-Moab, Elam, Zatthu, Bani,
15 Bunni, Azgad, Bebai,
16 Adonia, Bigvai, Adin,
17 Ater, Hizkia, Azzur,
18 Hodia, Hasum, Bezai,
19 Hariph, Anathoth, Nebai,
20 Magpias, Mesullam, Hezir,
21 Mesezabeël, Zadok, Iaddua,
22 Pelatja, Hanan, Anaja,
23 Hosea, Hananja, Hassub,
24 Hallohes, Pilha, Sobek,
25 Rehum, Hasabna, Maaseja,
26 Ende Ahia, Hanan, Anan,
27 Malluch, Harim, Baana.
28 Ende het overige des volcks, de Priesteren, de Leviten, de Poortiers, de Sangers, de Nethinim, ende al wie sich van de volcken der landen hadde afgescheyden tot Godes wet, hare wijven, hare sonen ende hare dochteren, al die wetenschap [ende] verstant hadde;
29 Die hielden sich aen hare broederen, hare voortreffelicke, ende quamen inden vloeck ende in den eedt, dat sy souden wandelen in de wet Godts, die gegeven is door de hant van den knecht Godes Mose: ende dat sy souden houden, ende dat sy souden doen alle de geboden des HEEREN onses Heeren, ende sijne rechten, ende sijne insettingen:
30 Ende dat wy onse dochteren niet souden geven aen de volcken des lants, noch hare dochteren nemen voor onse sonen.
31 Als oock de volcken des lants op den Sabbathdach te verkoopen brengen waren, ende alle koorn, dat wy op den Sabbath, ofte op eenen [anderen] heyligen dach van hen niet en souden nemen: Ende dat wy het sevende jaer souden vrylaten, mitsgaders allerhande beswaernisse.
32 Voorts setteden wy ons geboden op, ons opleggende een derdendeel van eenen sikel in’t jaer, tot den dienst van het Huys onses Godts:
33 Tot het broot der toerichtinge, ende het geduerich spijs-offer, ende tot het geduerich brand-offer, der Sabbathen, der nieuwe maenden, tot de gesette hoochtijden, ende tot de heylige dingen, ende tot de sond-offeren, om versoeningen te doen over Israël: Ende [tot] allen wercke van het Huys onses Godts.
34 Oock wierpen wy de loten, onder de Priesteren, de Leviten, ende het volck, over het offer des houts, datmen brengen soude ten Huyse onses Godts, nae den huyse onser vaderen, op bestemde tijden, jaer op jaer: om te branden op den altaer des HEEREN onses Godts, gelijck het in de wet geschreven is.
35 Dat wy oock de eerstelingen onses lants, ende de eerstelingen aller vrucht van al ’t geboomte jaer op jaer souden brengen, ten Huyse des HEEREN:
36 Ende de eerstgeborene onser sonen, ende onser beesten, gelijck het in de wet geschreven is: ende dat wy de eerstgeborene onser runderen, ende onser schapen , souden brengen ten Huyse onses Godts, tot de Priesteren, die in den Huyse onses Godts dienen.
37 Ende dat wy de eerstelingen onses deechs, ende onse hef-offeren, ende de vrucht aller boomen, most ende olye, souden brengen tot de Priesteren, in de kameren van het Huys onses Godts, ende de tienden onses lants tot de Leviten: ende dat deselve Leviten de tienden souden hebben in alle steden onser lant-bouwerye:
38 Ende datter een Priester, een sone Aarons, by de Leviten soude zijn, als de Leviten de tienden ontfangen: Ende dat de Leviten de tienden der tienden souden opbrengen ten Huyse onses Godts, in de kameren van het schat-huys.
39 Want de kinderen Israëls ende de kinderen Levi moeten hef-offer van koorn, most, ende olye, in die kameren brengen, om dat aldaer de vaten des Heylichdoms zijn, ende de Priesteren die dienen, ende de Poortiers, ende de Sangers: Dat wy also het Huys onses Godts niet en souden verlaten.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024