Christus vergelijckt hem selven by eenen Wijnstock, ende sijne Discipelen by de rancken, die in hem blijvende, door hem vele vruchten voortbrengen. 9 Betuyght van sijne bysondere liefde tegen haer, ende vermaentse tot onderhoudinge sijner geboden, ende onderlinge liefde. 13 welcke sijne liefde hy daer mede betoont, dat hy sijn leven voor haer stelt. 14 ende haer sijne vrienden ende uytverkorene noemt. 18 Troost’se tegen den haet der wereldt met sijn eygen exempel. 22 Toont dat door sijn woort ende wercken den Ioden alle voorwendinge van onschult benomen is. 26 ende dat den Heyligen Geest van hem sal getuygen, ende sy Apostelen mede.
1 ICk ben de ware wijn-stock, ende mijn Vader is de landt-man.
2 Alle rancke die in my geen vrucht en draeght, die neemt hy wech: ende alle die vrucht draeght, die reynight hy, op dat sy meer vrucht drage.
3 Ghy-lieden zijt nu reyn, om het woort, dat ick tot u gesproken hebbe.
4 Blijvet in my, ende ick in u. Gelijckerwijs de rancke geen vrucht en kan dragen van haer selven, so sy niet in den wijnstock en blijft: also oock ghy niet, so ghy in my niet en blijvet.
5 Ick ben de wijnstock, [ende ] ghy de rancken: die in my blijft, ende ick in hem, die draeght veel vrucht: want sonder my, en kont ghy niets doen.
6 So yemant in my niet en blijft, die is buyten geworpen gelijcker-wijs de rancke, ende is verdorret: ende men vergadert deselve, ende men werptse in’t vyer, ende sy worden verbrandt.
7 Indien ghy in my blijvet, ende mijne woorden in u blijven, so wat ghy wilt, sult ghy begeeren, ende het sal u geschieden.
8 Hier in is mijn Vader verheerlickt, dat ghy veel vrucht draeght: ende ghy sult mijne discipelen zijn.
9 Gelijckerwijs de Vader my lief gehadt heeft, hebbe ick oock u lief gehadt: blijft in dese mijne liefde.
10 Indien ghy mijne geboden bewaert, so sult ghy in mijne liefde blijven: gelijckerwijs ick de geboden mijns Vaders bewaert hebbe, ende blijve in sijne liefde.
11 Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat mijne blijdschap in u blijve, ende uwe blijdtschap vervult werde.
12 Dit is mijn gebodt, dat ghy malkanderen lief hebt, gelijckerwijs ick u lief gehadt hebbe.
13 Niemant en heeft meerder liefde als dese, dat yemant sijn leven sette voor sijne vrienden.
14 Ghy zijt mijne vrienden, so ghy doet wat ick u gebiede.
15 Ick en heete u niet meer dienstknechten: want de dienst-knecht en weet niet wat sijn heere doet: maer ick hebbe u vrienden genoemt, want al wat ick van mijnen Vader gehoort hebbe, [dat ] hebbe ick u bekent gemaeckt.
16 Ghy en hebt my niet uytverkoren, maer ick hebbe u uytverkoren, ende ick hebbe u gestelt dat ghy soudt henen gaen ende vrucht dragen, ende [dat ] uwe vrucht blijve: op dat soo wat ghy van den Vader begeeren sult in mijnen name, hy u [dat ] geve.
17 Dit gebiede ick u, op dat ghy malkanderen lief hebt.
18 Indien u de werelt haet, so weet dat sy my eer dan u gehaet heeft.
19 Indien ghy van de werelt waert, so soude de werelt het hare lief hebben: Doch om dat ghy van de werelt niet en zijt, maer ick u uyt de werelt hebbe uytverkoren, daerom haet u de werelt.
20 Gedenckt des woorts dat ick u geseght hebbe, Een dienst-knecht en is niet meerder dan sijn heere. Indien sy my vervolght hebben, sy sullen oock u vervolgen: indien sy mijn woort bewaert hebben, sy sullen oock het uwe bewaren.
21 Maer alle dese dingen sullen sy doen om mijns naems wille, om dat sy hem niet en kennen die my gesonden heeft.
22 Indien ick niet gekomen en ware, ende tot haer gesproken en hadde, sy en hadden geen sonde: maer nu en hebben sy geen voorwendsel voor hare sonde.
23 Die my haet, die haet oock mijnen Vader.
24 Indien ick de wercken onder haer niet en hadde gedaen, die niemandt anders gedaen en heeft, sy en hadden geen sonde: maer nu hebben syse gesien, ende beyde my ende mijnen Vader gehaet.
25 Maer [dit geschiet ] op dat het woort vervult worde, dat in hare Wet geschreven is, Sy hebben my sonder oorsaecke gehaet.
26 Maer wanneer de Trooster sal gekomen zijn, dien ick u senden sal van den Vader, [namelick ] de Geest der waerheyt, die van den Vader uytgaet, die sal van my getuygen.
27 Ende ghy sult oock getuygen, want ghy zijt van den beginne met my geweest.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024