1 De landen aen de zee gelegen versoecken vrede. 7 die Holofernes haer verleent. 10 Doch hy vernieldt alle hare Goden, op dat’se Nabuchodonosor alleen als een Godt souden dienen. 13 Hy naerdert met sijn leger het Ioodsche landt.
1 ENde sy sonden gesanten tot hem met woorden van vrede, seggende,
2 Siet wy zijn knechten des grooten Conincks Nabuchodonosors, ende liggen hier open voor u.
3 Doet met ons, gelijck het u behagelick is.
4 Siet alle onse lanthuysen, ende alle onse plaetsen, ende alle onse koren-velden, ende al ons kleyn ende groot vee, ende alle de stallen onser wooningen liggen open voor u, doet daer mede gelijck het u behaeght.
5 Siet oock onse Steden, ende die daer in woonen, zijn uwe knechten: komt ende handelt met die, gelijck het goet is in uwen oogen.
6 Ende die mannen zijn tot Holophernem gekomen, ende hebben sulcks gebootschapt na de selve woorden.
7 Ende hy met sijne heyr-kracht trock af na den zeekant.
8 Ende besettede de vaste steden, ende nam daer uyt krijghs-volck aen, tot sijnen krijgh, uytgelesene mannen.
9 Ende sy selve, ende het lant dat rontom haer lagh, ontfingen hem met kransen, reyen, ende trommels.
10 Ende hy verstoorde alle hare lantpalen ende hieuw hare bosschagien af.
11 Ende het was by hem besloten, dat hy alle de Goden dies lants soude vernielen.
12 Op dat alle volckeren, hem Nabuchodonosor alleen souden dienen, ende alle tongen, ende alle haere geslachten hem tot eenen Godt aen-roepen.
13 Ende hy quam in het gesichte van die van Esdrelon by Dothea, welcke light tegen over de groote enghte van Iudea.
14 Ende hy sloech sijn leger tusschen Gaba ende Seythopolis, ende hy was daer een gantsche maent stil, op dat hy alle de bagagie sijns legers by een vergaderde.