1 D’ Apostel, om voorder aen te wijsen de voortreflickheydt des Priesterdoms Christi boven het Levitische, beschrijft de gestalte van den uyterlicken Tabernakel ende van ’t gene daer in was. 6 mitsgaders den dienst der Priesteren in den selven. 8 Verklaert dat dese alleen schaduwen ende voor-beelden waren, gelijck oock de reynighmakingen die daer in geschiedden. 11 Maer dat Christus door sijne offerande ende inganck in het ware Heylighdom dit alles vervult heeft, ende een eeuwige verlossinge heeft te wege gebracht. 15 Betuyght dat door sijne doodt het Nieuwe Testament is bevestight. 16 gelijck de doodt des testament-makers alle testamenten bevestight. 18 Dat daerom oock in het Oude Testament alles met bloedt wiert besprenght, ende dat sonder bloed-stortinge geen vergevinge en geschiedde. 23 Maer dat de hemelsche dingen door beter offeranden moesten worden gereynight. 24 Dat Christus derhalven inden hemel is ingegaen, om aldaer voor ons by Godt te verschijnen. 25 Nae dat hy hem selven op aerden eenmael hadde op-geoffert. 27 ende dat hy wederom uyt den hemel sal komen om die te verlossen die op hem wachten.
1 SO hadde dan wel oock het eerste [verbondt ] rechten des [Godts ]-diensts, ende het wereltlick heylichdom.
2 Want de tabernakel was toebereydt: [namelick ] de eerste, in welcke was de candelaer, ende de tafel, ende de toon-brooden, welcke genaemt wort het Heylige:
3 Maer achter het tweede voorhancksel was de tabernakel, genaemt het Heylige der Heyligen,
4 Hebbende een gouden wieroock-vat, ende de arcke des verbondts alom met goudt overdeckt, in welcke was de gouden cruycke, daer het manna in was, ende de staf Aarons, die gebloeyt hadde, ende de tafelen des verbondts.
5 Ende boven over dese [Arke ] waren de Cherubinen der heerlickheyt, die het versoen-decksel beschaduwden: van welcke dingen wy nu van stuck tot stuck niet en sullen seggen.
6 Dese dingen nu aldus toebereydt zijnde, so gingen wel de priesters in den eersten tabernakel t’allen tijde om de [Godts ]-diensten te volbrengen:
7 Maer in den tweeden [tabernakel ginck ] de Hooge-priester eenmael des jaers, niet sonder bloedt, welck hy offerde voor hem selven ende [voor ] des volcks misdaden.
8 [Waer mede ] de heylige Geest dit beduydde, dat de wegh des Heylighdoms noch niet openbaer gemaeckt en was, so lange d’eerste tabernakel noch standt hadde:
9 Welcke was een afbeeldinge voor dien tegenwoordigen tijdt, in welcken gaven ende slacht-offeren geoffert wierden die den genen die den dienst pleegde niet en conden heyligen na de conscientie:
10 [Bestaende ] alleen in spijsen, ende drancken, ende verscheydene wasschingen, ende rechtveerdichmakingen des vleeschs tot op den tijdt der verbeteringe opgeleght.
11 Maer Christus de Hooge-priester der toecomende goederen gecomen zijnde, is door den meerderen ende volmaeckteren tabernakel niet met handen gemaeckt, dat is, niet van dit maecksel,
12 Noch door ’t bloedt der bocken ende calveren, maer door sijn eygen bloet, eenmael ingegaen in het Heylichdom, een eeuwige verlossinge te wege gebracht hebbende.
13 Want indien het bloedt der stieren ende bocken, ende de assche der jonge koe besprengende de onreyne, [haer ] heylight tot de reynicheyt des vleeschs:
14 Hoe veel te meer sal het bloedt Christi, die door den eeuwigen Geest hem selven Gode onstraffelick opgeoffert heeft, uwe conscientie reynigen van doode wercken, om den levenden Godt te dienen?
15 Ende daerom is hy de Middelaer des Nieuwen Testaments, op dat de doodt [daer tusschen ] gecomen zijnde, tot versoeninge der overtredingen die onder het eerste Testament waren, de gene die geroepen zijn de beloftenisse der eeuwiger erve ontfangen souden.
16 Want waer een Testament is, daer is het noodtsake dat de doodt des Testament-makers [tusschen ] come.
17 Want een Testament is vast in de dooden: dewijle het noch geen kracht en heeft, wanneer de Testament-maker leeft.
18 Waerom oock het eerste niet sonder bloedt en is ingewyet.
19 Want als alle de geboden na de Wet van Moyse tot alle het volck uyt gesproken waren, nam hy het bloedt der calveren ende bocken, met water, ende purperen wolle, ende hysope, besprenghde beyde het boeck selve, ende alle het volck,
20 Seggende, Dit is het bloedt des Testaments, ’t welck Godt aen u lieden heeft geboden.
21 Ende hy besprengde desgelijcks oock den tabernakel, ende alle de vaten des diensts met het bloedt.
22 Ende alle dingen worden by na door bloedt gereynight na de Wet, ende sonder bloed-stortinge en geschiet geen vergevinge.
23 So was het dan nootsake dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door dese dingen gereynight wierden: maer de hemelsche dingen selve door beter offeranden dan dese.
24 Want Christus en is niet ingegaen in het Heylichdom dat met handen gemaeckt is, ’t welck is een teghen-beeldt des waren, maer in den hemel selve, om nu te verschijnen voor het aengesichte Godts voor ons.
25 Noch oock op dat hy hem selven dickmael soude opofferen, gelijck de Hooge-priester alle jaer in het Heylichdom ingaet met vremd bloedt:
26 ( Anders hadde hy dickmael moeten lijden van de grontlegginge der werelt af) maer nu is hy eenmael inde voleyndinge der eeuwen geopentbaert, om de sonde te niete te doen door sijns selfs offerande.
27 Ende gelijck het den menschen geset is eenmael te sterven, ende daer na het oordeel:
28 Alsoo oock Christus eenmael geoffert zijnde om veler sonden wech te nemen, sal ten anderen mael sonder sonde gesien worden van de gene die hem verwachten tot salicheyt.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024