Bezaleël ende Aholiab worden van Godt geroepen tot het maken van het werck des Tabernakels, ende der gereetschap des selven, v. 1, etc. Het heyligen des Sabbaths wort wederom bevolen, 12. Mose ontfangt de twee tafelen der Wet, 18.
1 DAerna sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Siet, ick hebbe met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, van den stamme Iuda.
3 Ende ick hebbe hem vervult met den geest Godes, met wijsheyt, ende met verstant, ende met wetenschap, namelick in alle hant-werck.
4 Om te bedencken vernuftigen arbeyt: te wercken in gout, ende in silver, ende in koper.
5 Ende in konstige steen-snydinge om in te setten, ende in konstige hout-snijdinge, om te wercken in alle hantwerck.
6 Ende ick, siet, ick hebbe hem bygevoegt Aholiab den sone Ahisamach vande stamme Dan, ende in het herte eens yegelicken die wijs van herten is, hebbe ick wijsheyt gegeven: ende sy sullen maken al wat ick u geboden hebbe.
7 [Namelick] de Tente der t’ samen-komste, ende de Arke der getuychenisse, ende het versoen-decksel dat daer op sal zijn: ende alle de gereetschap der Tente.
8 Ende de Tafel, met hare gereetschap, ende den louteren Candelaer, met al sijne gereetschap: ende den Reuck-altaer.
9 Oock des brand-offers Altaer, met al sijne gereetschap: ende ’t wasch-vat met sijnen voet.
10 Ende de ampts-kleederen: ende de heylige kleederen des Priesters Aarons, ende de kleederen sijner sonen, om het Priester-ampt te bedienen.
11 Oock de salf-olye, ende het reuck-werck van welrieckende speceryen voor het heylichdom: nae alles dat ick u geboden hebbe sullen sy ’t maken.
12 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende,
13 Ghy nu spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende, Ghy sult even wel mijne Sabbathen onderhouden : want dit is een teecken tusschen my ende tusschen ulieden, by uwe geslachten: op dat men wete, dat ick de HEERE ben die u heylicht.
14 Onder-houdt dan den Sabbath, dewijle hy u lieden heylich is: wie hem ontheyligt, sal sekerlick gedoodt worden, want een yeder die op den selven [eenich] werck doet, die ziele sal uytgeroeyt worden uyt het midden harer volckeren.
15 Ses dagen salmen ’t werck doen, doch aenden sevenden dach is de Sabbath der ruste, een heylicheyt des HEEREN: wie op den Sabbath-dach arbeyt doet, sal sekerlick gedoodt worden.
16 Dat dan de kinderen Israëls den Sabbath houden: den Sabbath onder-houdende in hare geslachten tot een eeuwich verbont.
17 Hy sal tusschen my ende tusschen de kinderen Israëls een teecken in eeuwicheyt zijn: Dewijle de HEERE in ses dagen, den hemel ende de aerde gemaeckt, ende op den sevenden dach gerust ende hem verquickt heeft.
18 Ende hy gaf aen Mose, als hy met hem op den berch Sinai te spreken geeyndicht hadde, de twee Tafelen der getuychenisse, tafelen van steen, beschreven met den vinger Godes.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024