4 Mardocheus gedenckt aen sijnen droom, die hy gedroomt hadde, van een kleyne fonteyne ende van twee Draken. 6 ende leght den selven uyt.
1 ENDE Mardocheus seyde, Dese dingen zijn van Godt geschiet.
2 Want ick gedencke aen den droom, dien ick van dese dingen gesien hebbe, want geen der selve en is voor-by gegaen.
3 De cleyne fonteyne is een riviere geworden, ende daer was licht, ende een Sonne, ende veel waters. Dese riviere is Esther, welcke de Coninck getrouwt heeft, ende tot Coninginne gemaeckt heeft.
4 De twee draken nu zijn ick ende Aman,
5 Ende de Heydenen die te samen gecomen waren om den name der Ioden te verdelgen.
6 Ende mijn volck is het volck Israëls, die tot Godt riepen ende behouden zijn, ende de Heere heeft sijn volck behouden, ende de Heere heeft sijn volck verlost uyt alle dese ongevallen, ende Godt heeft dese groote teeckenen ende wonderen gedaen, welcke onder de Heydenen niet geschiet en zijn.
7 Daerom heeft hy twee loten gemaeckt, het een voor het volck Godts, ende het ander voor alle de Heydenen.
8 Ende dese twee loten zijn voor Godt gecomen op de uyre, ende tijdt, ende dagh des gerichts, ’t welck onder alle Heydenen is bestemt.
9 Ende Godt is sijns volcks gedachtich geworden, ende heeft sijn erfdeel gerechtveerdicht.
10 Daerom sullen dese dagen haer [tot ] vierdagen zijn, in de maendt Adar op den veertienden dach der selver maent, met vergaderinge, ende vreuchde, ende vrolickheydt voor Godt, door elck geslachte in eeuwigheyt onder sijn volck.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024