De wijse man leert de jonge lieden, dat sy haer tot godtsalicheyt sullen schicken ende wennen, eer de ouderdom aenkomt, v. 1. welcken hy met velerley gelijckenissen beschijft, 2, etc. hier op volcht het besluyt deses Boecks, dat het al ydelheyt is, 8. ende hy seyt, dat de somme aller leere dese is, Godt te vreesen, ende sijne geboden te houden, 13.
1 ENde gedenckt aen uwen Schepper in de dagen uwer jongelinckschap: eer dat de quade dagen komen, ende de jaren naederen, van de welcke ghy seggen sult, Ick en hebbe geenen lust in de selve.
2 Eer dan de Sonne, ende het licht, ende de Mane, ende de Sterren verduystert worden, ende de wolcken weder komen na den regen.
3 In den dage wanneer de wachters des huyses sullen beven, ende de stercke mannen haer selven sullen krommen: ende de maelsters sullen stille staen, om dat sy minder geworden zijn: ende die door de vensteren sien, verduystert sullen worden.
4 Ende de twee deuren nae de strate sullen gesloten worden, alsser is een nederich geluyt der malinge, ende hy opstaet op de stemme des vogelkens, ende alle de sangeressen neder gebogen sullen werden.
5 Oock [wanneer] sy haer voor de hoochte sullen vreesen, ende datter verschrickingen sullen zijn op den wech, ende d’amandel-boom sal bloeyen, ende dat de sprinckhane sich selven een last sal wesen, ende dat de lust sal vergaen: want de mensche gaet nae sijn eeuwich huys, ende de rouw-klagers sullen in der strate omgaen.
6 Eer dan de silveren coorde ontketent worde, ende de guldene schale in stucken gestooten worde, ende de kruycke aen de sprinck-ader gebroken worde, ende het radt aen den bornput in stucken gestooten worde:
7 Ende dat het stof wederom tot aerde keere, als het geweest is: ende de geest weder tot Godt keere, die hem gegeven heeft.
8 Ydelheyt der ydelheden, seyt de Prediker: ’t is al ydelheyt.
9 Ende voorts, dewijle de Prediker wijs geweest is, so leerde hy het volck noch wetenschap, ende merckte op, ende ondersocht, hy stelde vele spreucken in orden.
10 De Prediker socht aengename woorden uyt te vinden: ende het geschrevene is recht, woorden der waerheyt.
11 De woorden der wijsen zijn gelijck prickelen, ende gelijck nagelen, diep ingeslagen [van] de meesters der versamelingen, [die] gegeven zijn van den eenigen Herder.
12 Ende wat boven de selve is, mijn Sone, weest gewaerschouwt: van vele Boecken te maken, en is geen eynde; ende veel lesens is vermoeyinge des vleesches.
13 Van alles dat gehoort is, is het eynde van de sake: Vreest Godt, ende houdt sijne geboden; want dit [betaemt] alle menschen.
14 Want Godt sal yeder werck in ’t gerichte brengen, met al dat verborgen is, ’t zy goet, of, ’t zy quaet.
Eynde des Boecks Ecclesiastes , of, Prediker .© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024