1 Ptolomeus tegen de Ioden seer vergramt zijnde, beveelt datmen ’se alle by een soude vergaderen, ende dooden. 5 De Griecken van Alexandrien hebben mede-lijden met haer, ende vertroosten ’se. 9 De brief des Conincks Ptolomei aen alle sijne Stadthouders in Egypten, waer in hy reden geeft van dit sijn bevel, 18 ende belast haer terstont, alle Ioden, met vrouwen ende kinderen, in ysere ketenen gebonden, te senden na Alexandrien, om gedoodt te worden. 20 Ende soo yemandt een Iode soude willen voorstaen, dien beveelt hy swaerlick te pijnigen, ende aen den aenbrengers haer goet te geven.
1 ENde als de godtloose [Tyran ] dit vernam, wierdt hy so seer toornigh, dat hy niet alleen vergrimt was tegen Alexandrien, maer oock de andere die in ’t [geheele ] lant waren, swaerder tegenstondt: ende dat hy belastede datmen soude haesten, ende in een plaetse alle [Ioden ] vergaderen, ende haer met de snoodtste doodt van het leven berooven.
2 Als nu dese dingen alsoo geordineert ware, so wiert een grouwelick geruchte tegen dit volck uytgestroyt, zijnde den boosen lieden die tot het quaet doen eens-gesint waren, tot dit voornemen oorsaecke gegeven, als of [de Ioden ] haer lieden verhinderden van [het onder-houden ] harer Wetten.
3 Maer de Ioden onderhielden wel tot de Coningen een onveranderlicke goetwilligheydt, ende trouwe: doch om dat sy Godt dienden, ende in sijne Wet wandelden, so hebben sy eenige Ioden afgesondert, ende [van hare gemeynschap ] afgekeert: om welcker oorsaecke wille sy by sommige voor vyanden gehouden wierden: maer om dat sy haren handel ende wandel met de goede wercken der gerechtigheyt vercierden, so waren sy by alle menschen prijselick.
4 Dese vremde dan en verhaelden niet den goeden wandel van ons’ geslacht, die onder allen geroemt was: maer het verschil nopende de aenbiddinge, ende [andere ] gebruycken, dat maeckten sy over al ruchtbaer: seggende, dat die menschen nochte met den Coninck, nochte met sijne Machten versoenelick en waren: maer datse grouwelick waren, ende grootelicks vyanden van het welvaren [des Coninckrijcks ]: alsoo beswaerden syse rontom met geen gemeyne verachtinge.
5 Maer de Griecken, die in de stadt waren, die gantsch geen leer geschiet en was, als sy dit onverhoopt oproer sagen tegen dese menschen, ende datter een onverwachte toeloop geschiedde, en konden wel geen hulpe doen (want het was eenen Tyrannischen handel).
6 Maer sy hebbense getroost, ende namen het seer qualick, ende meynden dat die dingen souden ter neder vallen: want [seyden sy ] die [Godt ], dien alles bekendt is, en sal een sodanigh besluyt alsoo niet oversien:
7 Ia oock sommige gebueren ende vrienden, ende die met haer handelden, heymelick eenige tot haer treckende, deden beloften, datse haer mede wilden beschermen, ende alle vlijtigheyt toebrengen tot haerlieder hulpe.
8 Vorders de Coninck door de tegenwoordige voorspoet hem verhooveerdigende, en gaf geen acht op de cracht des grootsten Godts, maer meynde, dat hy gestadelijck by het selfde voornemen soude blijven: ja schreef tegen haer desen brief.
9 De Coninck Ptolomeus Philopator wenscht alles Stadt-houderen, ende krijghs-lieden in Egypten, ende [d’ andere ] plaetsen geluck, ende voorspoet: Ick oock selve, ende oock onse saken varen wel.
10 Na dat wy onsen krijghs-tocht in Asien gedaen hadden, die ghylieden oock selve weet, die door der Goden onverhinderlicken bystant na onsen wille ten eynde gebracht is, so hebben wy gedacht, niet met gewelt van wapenen, maer met sachtigheyt, ende vele vriendelickheyt de volckeren, die in Celo-Syrien ende Phenicien woonen, goedertierlick te handelen, ende haer geerne goet te doen.
11 Ende als wy aen de Tempelen in de steden vele renten uytgedeelt hadden, so sijn wy oock te Ierusalem gecomen, ende opgegaen om den Tempel van die booswichten, ende die noyt ophouden van hare onsinnigheyt, te vereeren:
12 Doch sy hebben wel met woorden onse tegenwoordigheyt vriendelijck ontfangen, maer inder daet met valscher herten: want doe wy voorgenomen hadden in het binnenste haeres Tempels in te gaen, ende die met seer betamelicke, ende seer schoone geschencken te vereeren, so hebben sy, gedreven sijnde door haer oude opgeblasentheyt, ons verhindert daer in te gaen,
13 Daerse nochtans niet op en mochten tegen onse sterckte, om welcke wy met alle menschen vrientschap hebben: maer haer vyantlick gemoet tegens ons openbaerlick bewijsende, en willen sy niet dat billick ende behoorlick is verdragen, als die alleen onder de volckeren haren hals opheffen tegen de Coningen, ende hare eygene genadige Heeren.
14 Wy nochtans hebben hare uytsinnigheyt geweecken, ende zijn met overwinninge gecomen, ende hebben in Egypten alle volckeren met vriendelickheyt bejegent, ende alsoo gedaen gelijck het ons betaemde.
15 Daer-en-tusschen oock maeckten wy aen allen bekent by hare lants-lieden, dat wy het ongelijck wilden vergeten, ende dat wy van wille waren, so om het bont-genootschap, als oock om dat haer van over oude tijden ontallicke vele saken door eenvoudicheyt toevertrouwt waren, [haren staet in beter ] te veranderen, ende haer wilden aennemen in de gemeynschap des altijt-duerenden Priesterdoms, ende verweerdigen met het borgherschap der borgeren van Alexandrien:
16 Maer sy het tegendeel hopende, ende het goede door de aengeborene boos-aerdicheyt verwerpende, ende tot het quaet alletijt genegen zijnde, hebben niet alleen dit onweerdeerlick recht van borgerschap verstooten, maer sy hebben oock eenen af keer, soo met woorden, als met stilswijgen, van die weynige onder haer, die tot ons oprechtelick gesint zijn, ende sy verhopen altijt, dat wy door dit haer seer oneerlick leven onse goede wetten snellick sullen ter nederwerpen.
17 Daerom zijn wy door sekere merckteeckenen wel versekert, dat dese in alle manieren tot ons qualick gesint zijn, ende voorsiende, dat so mogelick hier naer eenigh oproer tegens ons mochte ontstaen, wy dese godtloose menschen souden hebben van achteren tot verraders, ende tot barbarische vyanden.
18 So belasten wy, so haest desen brief sal ontfangen zijn, datmen op de selfde uyre, dat [alle ] die daer in geteeckent zijn met wijven ende kinderen allesins in ysere banden sal sluyten, ende met smaetheyt ende plagen ons toe senden, tot een onafbiddelicke ende schandelicke doot, die [sulcke ] vyanden weerdich zijn.
19 Want als dese alle te gelijck gestraft sullen zijn, so achten wy, dat in toecomende tijden, voor ons de saken [des Rijcks ] in eenen goeden standt ende seer goede ordeninge volmaecktelick ghestelt sullen worden.
20 Ende so wie yemant van de Ioden beschermen sal, van den outsten tot den joncksten, ja tot den suygenden toe, die sal met sijn gansche huysgesin met de schandelickste tormenten gepijnight worden.
21 Ende wie sulcks sal willen aenbrengen, die sal daer voor ontfangen het goet des genen die in dese straffe valt, ende noch uyt des Conincks schat-kamer twee duysent dragmen silvers: ja hy sal oock met vryheyt gecroont worden.
22 Voorts alle plaetse, alwaermen eenighsins sal bevinden dat een Iode verborgen wort, die worde verwoest ende verbrandt, ende allesins onnut ten eeuwigen tijden voor het geheel menschelick geslacht. Ende sodanigh was den inhoudt ende schrift deses briefs.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024