1 Den Apostel voorseght hoedanige menschen ende verleyders in de laetste tijden sullen opstaen, ende vermaent Timotheum sulcke te schuwen. 6 Leert op wat wijse ende hoe’se de menschen sullen verleyden, voornamelick de vrouwkens. 8 Dat’se Iannes ende Iambres sullen gelijck zijn, in de waerheyt tegen te staen. 10 Vermaent hem voorder zijn exempel te willen volgen in ’t verdragen van vervolgingen, die alle Godtsalige te verwachten hebben. 14 ende stantvastelijck te blijven by de suyvere leere, die hy van hem geleert hadde. 15 aenwijsende daer by de volmaecktheyt, Goddelickheyt, ende veelvoudige nutticheyt der heylige Schrifture, die hy van kinds-been af geleert hadde, in welcke dese leere gegrondt is.
1 ENde weet dit, dat in de laetste dagen ontstaen sullen sware tijden.
2 Want de menschen sullen zijn liefhebbers van haer selven, gelt-gierigh, laet-dunckige, hooveerdigh, lasteraers, den ouderen ongehoorsaem, ondanckbaer, onheyligh,
3 Sonder natuerlicke liefde, onversoenlick, achter-klappers, onmatigh, wreet, sonder liefde tot de goede,
4 Verraders, roeckeloos, opgeblasen, meer lief-hebbers der wellusten dan lief-hebbers Godts:
5 Hebbende een gedaente van Godtsalicheyt, maer die de kracht der selve verloochent hebben. Hebt oock eenen afkeer van dese.
6 Want van dese zijn’t die in de huysen insluypen, ende nemen de vrouwkens gevangen die met sonden geladen zijn, ende door menigerley begeerlickheden gedreven worden:
7 [Vrouwkens ] die altijt leeren, ende nimmermeer tot kennisse der waerheyt en konnen komen.
8 Gelijckerwijs nu Iannes ende Iambres Mosi tegen stonden, alsoo staen oock dese de waerheyt tegen, menschen verdorven zijnde van verstandt, verworpelick aengaende het geloove.
9 Maer sy en sullen niet meerder toenemen: want hare uytsinnicheyt sal allen openbaer worden, gelijck oock gener geworden is.
10 Maer ghy hebt achter-volght mijne leere, wijse van doen, voornemen, geloove, lanckmoedicheyt, liefde, lijdsaemheyt,
11 [Mijne ] vervolgingen, [mijn ] lijden, sulcks als my over-gekomen is in Antiochien, in Iconien, [ende ] in Lystren: hoedanige vervolgingen ick geleden hebbe: ende de Heere heeft my uyt allen verlost.
12 Ende oock alle die Godtsalichlick willen leven in Christo Iesu, die sullen vervolght worden.
13 Doch de boose menschen ende bedriegers sullen tot erger voortgaen, verleydende ende wordende verleydt.
14 Maer blijft ghy in ’t gene ghy geleert hebt, ende [daer van ] u versekeringe gedaen is, wetende van wien ghy het geleert hebt:
15 Ende dat ghy van kindts af de heylige Schriften geweten hebt, die u wijs konnen maken tot salicheyt, door het geloove ’t welck in Christo Iesu is.
16 Alle de Schrift is van Godt ingegeven, ende is nuttigh tot leeringe, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onderwijsinge die in de rechtveerdicheyt is:
17 Op dat de mensche Godts volmaeckt zij, tot alle goedt werck volmaecktelick toegerust.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024