1 Na het opschrift ende de gewoonlijcke groete. 3 verclaert d’Apostel de groote liefde, die hy Timotheo toedraecht, ende met bidden voor hem betoont. 4 als oock de oorsake waerom hy hem lief heeft, namelick om sijne Godtsalicheyt, daer in hy van kindts-been af van sijne groot-moeder ende moeder was opgevoedt. 6 Vermaent hem dat hy sijne gaven wil opwecken, 7 ende niet vreesen noch hem schamen de leere des Euangeliums vrymoedelick te prediken, ende om de selve verdruckinge te lijden. 9 Beschrijft tot dien eynde de voortreflickheyt onser roepinge ende de nutticheyt der selve leere. 11 Ende stelt hem oock voor sijn eygen exempel. 13 Vermaent hem oock dat hy de selve leere tot een voorbeelt wil houden, ende de selve vast bewaren. 15 Verklaert dat alle die uyt Asien te Roomen by hem waren hem verlaten hadden. 16 Doch dat Onesiphorus hem getrouwelick was by gebleven. 18 waerom hy Godt bidt dat hy sulcx hem genadelick wil vergelden.
1 PAULUS een Apostel Iesu Christi, door den wille Godts, na de belofte des levens dat in Christo Iesu is,
2 Timotheo [mijnen ] geliefden sone genade, barmherticheyt, vrede zy [u ] van Godt den Vader, ende Christo Iesu onsen Heere.
3 Ick dancke Godt, dien ick diene van [mijne ] voorouderen aen in een reyne conscientie, gelijck ick sonder ophouden uwer gedachtigh ben in mijne gebeden nacht ende dagh:
4 Zeer begeerigh zijnde om u te sien, als ick gedencke aen uwe tranen, op dat ick magh met blijdtschap vervult worden:
5 Als ick my in gedachtenisse brenge het ongeveynst geloove dat in u is, het welck eerst gewoont heeft in uwe groot-moeder Lois, ende uwe moeder Eunice: ende ick ben versekert dat het oock in u [woont ].
6 Om welcke oorsake ick u indachtigh make dat ghy opweckt de gave Gods, die in u is door de opleggginge mijner handen.
7 Want Godt en heeft ons niet gegeven eenen geest der vreesachticheyt, maer der cracht, ende der liefde, ende der gematichtheyt.
8 En schaemt u dan niet der getuygenisse onses Heeren, noch mijnes, die sijn gevangen ben: maer lijdt verdruckingen met den Euangelio na de kracht Godts:
9 Die ons heeft saligh gemaeckt, ende geroepen met eene heylige roepinge: niet na onse wercken, maer na sijn eygen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Iesu voor de tijden der eeuwen:
10 Doch nu geopenbaert is door de verschijninge onses Salichmakers Iesu Christi, die den doot heeft te niete gedaen, ende het leven ende de onverderflickheyt aen ’t licht gebracht door het Euangelium.
11 Waer toe ick gestelt ben een Prediker, ende een Apostel, ende een Leeraer der Heydenen:
12 Om welcke oorsake ick oock dese dingen lijde: maer en worde niet beschaemt. Want ick weet wien ick gelooft hebbe, ende ick ben versekert dat hy machtigh is mijn pandt by [hem ] wechgeleght te bewaren tot dien dagh.
13 Houdt het voor-beeldt der gesonde woorden, die ghy van my gehoort hebt, in geloove ende liefde die in Christo Iesu is.
14 Het goede pandt dat [u ] toebetrouwt is, bewaert door den heyligen Geest, die in ons woont.
15 Ghy weet dit dat alle die in Asia zijn, haer van my afgewent hebben: onder dewelcke is Phygellus ende Hermogenes.
16 De Heere geve den huyse Onesiphori barmherticheyt: want hy heeft my dickmael verquickt, ende heeft sich mijner keten niet geschaemt.
17 Maer als hy te Roomen gecomen was, heeft hy my seer neerstelick gesocht, ende heeft [my ] gevonden.
18 De Heere geve hem dat hy barmherticheyt vinde by den Heere, in dien dagh: ende hoe vele hy [my ] te Ephesen gedient heeft weet ghy seer wel.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024