1 Ieremias vermaendt de Ioden, die wech gevoert waren na Babylon, de Wet des Heeren te onderhouden. 4 ende verberght den Tabernakel, Arke, ende Altaer. 14 Nehemias vergadert de heylige Schriften, gelijck oock Iudas de schriften aengaende den oorloge. 16 De Ioden worden genoodt om het feest der Reyniginge te vyeren. 20 Dat Iason van Cyrenen beschreven heeft de oorlogen van Iudas Machabeus , ende sijner broederen. 25 ende dat den autheur van dit boeck ’t selve in een kort begrijp heeft vervattet.
1 DAer wort in de schriften gevonden, dat de Propheet Ieremias de gene die wech gevoert wierden geboden heeft, van het vyer te nemen, gelijck verklaert is, ende gelijck de Propheet de gene, die wech gevoert souden worden, bevolen hadde,
2 Haer gevende de Wet, dat’se niet en souden vergeten de geboden des Heeren, ende datse niet en souden dwalen in haer verstant, siende de gouden ende silvere beelden, ende hare vercieringe.
3 Ende andere diergelijcke dingen haer aenseggende vermaende hy haer, dat sy met hare herten niet en souden afwijcken van de Wet.
4 Ende in het selve schrift was oock, dat de Propheet geboden heeft, dat de tabernakel ende de arke, gelijck hy door Godtlijcke aensprake was onderricht, hem soude volgen: ende hoe hy uytginck na den bergh, op welcken Moses geklommem was, ende het erfdeel Godts sagh.
5 Ende dat Ieremias daer komende een wooninge in de speloncke gevonden heeft, ende dat hy den tabernakel, ende de arke, ende den reuck-altaer, aldaer ingebracht, ende de deure toegesloten heeft.
6 Ende dat eenige, die hem gevolght ende henen gegaen waren, om den wech te teeckenen, den selven niet en hebben konnen vinden.
7 Ende hoe Ieremias dit verstaende haer bestraffende geseght heeft, dat die plaetse soude onbekent zijn, tot dat Godt de menichte des volcks soude t’samen vergaderen, ende dat hy soude versoent wesen.
8 Ende dat de Heere alsdan dese dingen soude toonen, ende de heerlickheyt des Heeren, ende de wolcke gesien soude worden, gelijck oock die aen Moses is geopenbaert, ende gelijck Salomon gebeden heeft dat dese plaetse grootelicx soude worden geheylight.
9 Want het is openbaer hoe dat hy, met wijsheyt begaeft zijnde, een offerande geoffert heeft tot inwyinge ende heyliginge des Tempels.
10 Hoe oock Moses tot den Heere een gebedt heeft gedaen, ende dat het vyer van den Hemel viel, ende de offerande verslondt: ende dat alsoo oock Salomon gebeden heeft, ende dat het vyer nederkomende de brandt-offeren heeft verteert.
11 Ende hoe Moses seyde, op dat [de offerande ] voor de sonde, niet en soude gegeten worden, daerom is ’se verteert.
12 Desgelijcks heeft oock Salomon die acht dagen gevyert.
13 Ende dese selve dingen wierden verhaelt in die schriften, ende in de aenteeckeningen van Nehemias: ende hoe hy een bibliotheke aenstellende, by een heeft vergadert de [schriften ] van de Coninghen ende Propheten, ende de [schriften ] van David, ende de brieven des Coningen aengaende de heylige geschencken.
14 Desgelijcks heeft oock Iudas alle de dingen, die door de oorloge, welcke ons aengedaen was, vervallen waren, by een vergadert: ende die zijn by ons.
15 Welcke indien ghy van doen hebt, sendt luyden aen ons, diese u mogen brengen.
16 Dewijle wy dan sullen houden het feest der Reyniginge, so hebben wy u dat geschreven: ende ghy sult dan wel doen, dat ghy dese dagen vyert.
17 Ende Godt, die al sijn volck heeft behouden, ende allen heeft gegeven het erfdeel, ende het Coninckrijck, ende het Priesterschap, ende de heyliginge.
18 Gelijck hy belooft heeft door de Wet, so hopen wy op hem, dat hy hem in ’t korte over ons sal ontfermen, ende dat hy ons van alle [landen ] die onder den hemel zijn, sal weder by een brengen in dese heylige plaetse.
19 Want hy heeft ons uyt groote elenden getrocken, ende heeft dese plaetse gereynight.
20 Voorts wat aengaet de saken van Iudas Machabeus, ende des selven broeders, ende de reyniginge des grooten Tempels, ende de inwyinge des altaers.
21 Ende aengaende de oorlogen, die wy gehadt hebben tegen Antiochus Epiphanes, ende des selven sone Eupator:
22 Ende de verschijningen, die van den hemel geschiet zijn aen de gene die voor het Iodendom met eergiericheyt haer mannelick gequeten hebben, so dat sy weynige zijnde het gantsche landt afgeloopen hebben, ende menichte der barbaren hebben vervolght:
23 Ende dat dien Tempel, die door de geheele bewoonde werelt vermaert is, weder van haer gebouwt is, ende de stadt in vryheyt gestelt: ende dat de wetten, die haest souden hebben te niete gegaen, weder opgericht zijn: dewijle de Heere met alle goedertierenheyt haer genadigh was geworden:
24 Dese dingen zijnde van Iason van Cyrenen verklaert in vijf boecken, sullen wy onderleggen in een boeck kortelick te vervatten.
25 Want wy siende de verwerringe in de getalen, ende de swaricheyt die daer is voor de gene die de historische verhalingen t’eenemael willen doorlesen, om de menichte van de stoffe:
26 Hebben getracht om de gene die lesen willen eenigh vermaeck te geven, ende de gene die begeerich zijn om wel te onthouden, eenige behulpsaemheyt: ende allen dien dit boeck sal voorkomen eenige nuttigheyt toe te brengen.
27 Ende het en is voor ons, die de moeyelickheyt hebben aengenomen om dit kort begrijp te maken, niet licht geweest, maer een sake vol sweetens ende wakens.
28 Gelijckerwijs het yemandt, die een groote maeltijdt toebereydt, ende die een yegelick wel soeckt te dienen, niet licht en is, om van vele goeden danck te behalen: so sullen wy nochtans geerne dese moeyte aennemen.
29 Latende dan den schrijver de breeder verhandelinge van een yegelicke sake, sullen wy slechtelick voortgaen met dit kort begrijp in ’t korte af te malen.
30 Gelijckerwijs een, die een nieu huys wil bouwen, bekommert moet zijn van het gantsche gebouw: ende een, die met inbranden voorneemt yet te schilderen, neerstelick moet ondersoecken wat tot cieraet noodigh is: also achte ick dat wy oock moeten doen.
31 Maer wijdloopelick alles te verhandelen, vele redenen te gebruycken, ende besigh te zijn in ’t verhael van alle bysondere stucken, dat behoort voornamelick tot den autheur van de historie.
32 Doch een kort begrijp van ’t gene te seggen is te vervolgen, ende een breeder verklaringe der saken te vermijden, dat behoortmen toe te laten den genen, die een kort begrijp van eenich schrift maeckt.
33 Laet ons dan van hier ons’ verhael beginnen, soveel tot onse voor-reden noch by-voegende. Want het soude een dwase sake zijn dat yemandt die een kort begrijp van een historie schrijft, meer als de historie soude overvloedigh in woorden zijn.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024