1 Iudas verovert wederom de stadt, 3 ende reynight den Tempel. 6 Het volck houdt acht dagen feest over de inwyinge. 8 ende wort een besluyt gemaeckt dat selve feest alle jaren te houden. 10 Antiochus Eupator komt in de plaetse sijns vaders Antiochi Epiphanis , ende stelt Lysiam over sijne saken. 12 Ptolomeus Macron is den Ioden gunstigh, doch komt in ongenade, ende vergeeft hem selven. 14 Gorgias quelt de Ioden met oorloge. 16 ende wort van Iuda geslagen. 18 ende twee torens, daer sommige in gevlucht waren, ingenomen. 24 Timotheus hervat de oorlogh tegen de Ioden, die den Heere om hulpe aenroepen: ende als den strijdt aenginck, verschijnen haer van den hemel vijf gewapende mannen voor de Ioden vechtende. 31 Het leger der vyanden wort geslagen, ende Timotheus vlucht na Gazara. 33 welcke van Iuda belegert, verovert, ende verbrandt wort. 37 ende Timotheus doodt geslagen.
1 ENde Machabeus, ende die met hem waren, hebben, alsoo de Heere haer geleydde, den Tempel ende de stadt weder gekregen.
2 Ende hebben de altaren, die van de vremde [Heydenen ] op de merckt opgebouwt waren, ende boven dien oock de Tempelen der afgoden, wech-genomen.
3 Ende als sy den Tempel hadden gereynight, hebben sy eenen anderen altaer gemaeckt: ende als sy uyt steenen vyer hadden geslagen, ende het vyer daer uyt hadden ontfangen, hebben sy offerande opgeoffert, na den tijdt van twee jaren: ende hebben het reuckwerck, ende de lampen, ende de toon-brooden versorght.
4 Dit gedaen hebbende baden sy den Heere, op haren buyck nedervallende, dat sy niet wederom en mochten vallen in sodanige swaricheden: maer indien sy oock t’eeniger tijdt quamen te sondigen, dat sy van hem met goedertierenheyt mochten worden gecastijdet, ende niet de Godts-lasterlicke ende barbarische Heydenen over gegeven worden.
5 Ende het gebeurde dat op welcken dagh de Tempel van de vremde [Heydenen ] ontheylight is geweest, op den selven dagh de reyniginge des Tempels geschiedde [namelick ] op den vijf-en-twintighsten des maendts, die Chasleu is.
6 Ende sy vyerden met vreughde acht dagen, na de wijse der Loover-hutten, gedachtenisse houdende, hoe sy een weynigh tijdts te voren op het Feest der Loover-hutten, op de bergen, ende in speloncken, gelijck de wilde beesten, in eensaemheyt geweest waren.
7 Derhalven sy dragende rancken van wijngaerden, ende schoone tacken, ende oock palm-tacken, offerden lof-sangen hem die voorspoet hadde gegeven, dat dese sijne plaetse soude gereynight worden.
8 Ende maeckten een besluyt, door een gemeen gebodt ende toestemminge, voor het gantsche volck der Ioden, dat dese dagen alle jare souden gevyert worden.
9 Ende den uytganck des levens van Antiochus, die toegenaemt was Epiphanes, is dusdanigh geweest.
10 Doch nu sullen wy verklaren ’t gene onder Antiochus Eupator, den sone deses Godtloosen geschiet is, kortelick vervattende de geduerige elenden der oorlogen.
11 Want dese het Coninckrijck ontfangen hebbende, stelde over sijne saken eenen Lysiam: die de opperste Velt-Overste was over Celosyrien ende Phenicien.
12 Want Ptolomeus, die toegenaemt was Macron, willende liever voor de Ioden het recht bewaren, van wegen het ongelijck dat gedaen was, trachtede ’t gene haer aenginck vreedsamelick te bestellen.
13 Waerom hy van de vrienden by Eupator beschuldight zijnde, ende dickwils moetende hooren dat hy een verrader was, om dat hy Cypren hem van Philometor toevertrouwt verlaten hadde, ende tot Antiochum Epiphanem geweecken was, ende dat hy die edele macht niet so voor-treflick en hadde bedient, hem selven vergeven hebbende, heeft het leven verlaten.
14 Ende Gorgias geworden zijnde Velt-Overste van die plaetsen, onderhield vremt krijghs-volck, ende voedde geduerichlick de oorloge tegen de Ioden.
15 Ende te gelijck met hem oock de Idumeen, welgelegene sterckten in hare macht hebbende, oeffenden de Ioden, ende tot haer genomen hebbende de gene die uyt Ierusalem gebannen waren, trachteden de oorloge te voeden.
16 Ende die met Machabeo waren, eenen bid-dagh gehouden ende Godt gebeden hebbende, dat hy haer wilde helpen strijden, deden eenen aenval op de sterckten der Idumeen.
17 Welcke sy oock met gewelt aentastende, de plaetse vermeesterden, ende verdreven alle de gene die op de mueren vochten, ende sloegen doodt alle die haer ontmoeteden: ende brachten niet min als twintigh duysent mannen om.
18 Ende als’er niet weyniger als negen duysent gevlucht waren in twee torens, die seer sterck waren, ende wel voorsien van alles dat noodigh was om een belegeringe uyt te staen,
19 So liet Machabeus, Symon, ende Ioseph, ende daer en boven Zacheus, ende vele met hem om dese belegeringe te doen, ende hy weeck selve na de plaetsen die [meer ] noodt hadden.
20 Maer die met Symon waren , gelt-gierich zijnde, lieten haer van sommige die in de torens waren met gelt om-koopen: ende seventich duysent drachmen ontfangen hebbende, lieten toe dat eenige ontquamen.
21 Ende als ’t gene daer geschiet was, Machabeo gebootschapt was, vergaderde hy de Overste des volcks, ende beschuldighde haer, dat sy haer broeders om gelt hadden verkocht, overmits sy de vyanden tot haren nadeel hadden los gelaten.
22 Ende heeft haer, alsoo sy verraders waren, omgebracht: ende terstont die twee torens ingenomen.
23 Ende door de wapenen, die hy in handen hadde, allesins voorspoedich zijnde, brachte hy in die twee sterckten om meer als twintigh duysent menschen.
24 Ende Timotheus, die te voren van de Ioden overwonnen was, vergadert hebbende een seer groote menichte van vremt krijghs-volck, ende by een gebracht hebbende de ruyters die van Asien waren, niet weynich [in ’t getal ], quam aentrecken, als of hy Iudeen door de wapenen soude innemen.
25 Die met Machabeo waren, als hy met haer naerderde tot het gebedt tot Godt, aerde op hare hoofden stroyende, ende hare lendenen met sacken omgordende,
26 Ende nedervallende op den boordt die tegen over den altaer is, baden dat hy haer wilde genadigh zijn, ende dat hy vyandigh soude willen zijn tegen hare vyanden, ende de gene tegen-staen die haer tegen-staen, gelijck de Wet verklaert.
27 Ende als sy van het gebedt gekomen waren, namen sy de wapenen, ende trocken verre van de stadt, ende als sy de vyanden naderden, bleven sy stille staende.
28 Ende als de Sonne nu opgegaen was, leverden sy malkanderen slagh: dese hadden tot een borge van den voorspoet ende overwinninge met kloeckmoedicheyt, den toevlucht tot den Heere: ende gene stelden daer en tegen haren moet tot een Overste des strijdts.
29 Ende als daer nu een seer stercke strijdt geschiedde, zijn den vyanden uyt den hemel verschenen vijf treflicke mannen, [sittende ] op peerden met gouden toomen, ende twee van de selve waren leydts-luyden der Ioden.
30 Ende dese nemende Machabeum midden tusschen haer, beschermden hem met hare wapenen, ende bewaerden hem dat hy niet gewondet en wierdt: ende wierpen op de vyanden pijlen ende blixemen: waerom de selve door blindtheyt in verwerringe gebracht zijnde, geslagen ende met verbaestheyt vervult wierden.
31 Ende daer wierden verslagen twintigh duysent ende vijf hondert mannen [te voet ] ende ses hondert ruyters.
32 Ende Timotheus selve vluchtede in een seer wel besette sterckte genaemt Gazara, alwaer Cherea de Overste was.
33 Ende die met Machabeo waren kloeckmoedich zijnde, belegerden de sterckte vier-en-twintigh dagen.
34 Ende die daer binnen waren, vertrouwende op de vasticheyt der plaetse, lasterden boven mate seer, ende wierpen grouwelicke woorden uyt.
35 Ende als de vijf-ende-twintichste dagh begonde aen te lichten, so hebben eenige jongelingen, die met Machabeo waren, in haer gemoet ontsteken zijnde door de Godts-lasteringen, op de mueren aengevallen, ende seer mannelick ende met een verwildert gemoet alle die haer voor quamen doot geslagen.
36 Ende de andere desgelijcks opklimmende in den om-ganck tot de gene die binnen waren, staken de torens aen brandt, ende vyeren ontsteken hebbende, verbrandden alle die Godts-lasteraers levendigh.
37 Ende de andere verbraken de poorten: ende de andere slagh-orden ingelaten hebbende namen de stadt in: ende sy sloegen doodt Timotheum schuylende in eenen kuyl, ende sijnen broeder Cheream, ende Apollophanem.
38 Ende dese dingen uytgericht hebbende, danckten sy met lof-sangen ende danckseggingen den Heere, die Israël so grooten weldaet hadde bewesen, ende die haer dese overwinninge gegeven hadde.