1 Na het opschrift des briefs, 3 danckt den Apostel Godt, dat hy ons heeft weder-geboren tot een onverderflicke erve. 5 mitsgaders dat hy ons door het geloove tot de saligheydt bewaert. 6 ende ons verheught in’t midden van alle beproevingen. 8 waer over wy hem oock met vreughde lief hebben, hoe wel wy hem niet en sien. 10 Betuyght voorder dat de Leere van dese genade niet nieuw en is, noch geringhe, maer dat de Geest Christi in de oude Propheten de selve heeft voor-geseght. 12 ende de Engelen begeerich zijn om sulcx in te sien. 13 Komt daer na tot verscheydene vermaningen, ende voor al tot vaste hope op dese genade. 14 tot heyligheyt. 17 tot voorder af-legginge van allen ydelen wandel, daer uyt wy door het bloedt Christi verlost zijn. 20 Leert dat Godt Christum tot dit Middelaer-ampt wel uytvercoren heeft van eeuwigheyt, maer dat hy nu geopenbaert is om onsent wille. 22 Treckt daer uyt weder een vermaninge tot onderlinge broederlicke liefde. 23 alsoo wy door het onvergancklick zaedt des Euangeliums daer toe zijn weder-geboren.
1 PETRUS een Apostel IESU CHRISTI , den vremdelinghen verstroyt in Ponto, Galatien, Cappadocien, Asien, ende Bithynien :
2 Den uytverkorenen na de voorkennisse Godts des Vaders, in de heyligmakinge des Geests, tot gehoorsaemheyt ende besprenginge des bloedts Iesu Christi: Genade ende vrede zy u vermenichvuldight.
3 Gelooft zy de Godt ende Vader onses Heeren Iesu Christi, die na sijne groote barmhertigheyt ons heeft wedergeboren, tot een levende hope, door de opstandinge Iesu Christi uyt den dooden.
4 Tot een onverderflicke, ende onbevlecklicke, ende onverwelcklicke erffenisse, die in de hemelen bewaert is voor u,
5 Die ghy in de kracht Godts bewaert wort door het geloove, tot de saligheyt die bereyt is om geopenbaert te worden in den laetsten tijdt.
6 In welcken ghy u verheught, nu een weynigh [tijdt ] ( soo het noodigh is) bedroeft zijnde door menigerley versoeckingen:
7 Op dat de beproevinge uwes geloofs, die veel kostelicker is dan des gouts ’t welck vergaet ende door het vyer beproeft wort, bevonden worde te zijn tot lof, ende eere, ende heerlickheyt, in de openbaringe Iesu Christi:
8 Den welcken ghy niet gesien en hebt, ende [nochtans ] lief hebt: in den welcken ghy nu, hoe wel [hem ] niet siende, maer geloovende, u verheught met eene onuytsprekelicke ende heerlicke vreuchde:
9 Verkrijgende het eynde uwes geloofs, [namelick ] de salicheyt der zielen.
10 Van welcke salicheyt ondervraeght ende ondersocht hebben de Propheten, die gepropheteert hebben van de genade aen u [geschiet .]
11 Ondersoeckende op welcken ofte hoedanigen tijt de Geest Christi, die in haer was, beduydde ende te voren getuyghde het lijden [dat ] op Christum [comen soude ], ende de heerlickheyt daer nae [volgende ].
12 Den welcken geopenbaert is, dat sy niet haer selven maer ons bedienden dese dingen, die u nu aengedient zijn by de gene die u het Euangelium vercondight hebben door den heyligen Geest die van den hemel ghesonden is, in welcke dingen de Engelen begeerich zijn in te sien.
13 Daerom opschortende de lendenen uwes verstants, [ende ] nuchteren zijnde, hoopt volkomelick op de genade die u toe-gebracht wort in de openbaringe Iesu Christi.
14 Als gehoorsame kinderen , en wort niet gelijckformigh den begeerlickheden, die te voren in uwe onwetenheyt waren.
15 Maer gelijck hy die u geroepen heeft heylich is, [so ] wort oock ghy selve heylich in al [uwen ] wandel.
16 Daerom datter geschreven is, Zijt heyligh, want ick ben heyligh.
17 Ende indien ghy tot eenen Vader aenroept den genen die sonder aenneminge des persoons oordeelt na eens yegelijcks werck, so wandelt in vreese den tijdt uwer inwooninge:
18 Wetende dat ghy niet door verganckelicke dingen, silver ofte gout, verloft en zijt uyt uwe ydele wandelinge, die [u ] van de Vaderen overgelevert [is ]:
19 Maer door het dierbaer bloedt Christi, als eens onbestraffelicken ende onbevleckten Lams:
20 De welcke wel voor-gekent is geweest voor de grontlegginge der werelt, maer geopenbaert is in dese laetste tijden om uwent wille:
21 Die ghy door hem gelooft in Godt, welcke hem opgeweckt heeft uyt den dooden, ende hem heerlickheyt gegeven heeft, op dat uw’ geloove ende hope op Godt zijn soude.
22 Hebbende [dan ] uwe zielen gereynight in de gehoorsaemheyt der waerheyt, door den Geest, tot ongeveynsde broederlicke liefde, so hebt malkanderen vyerichlick lief uyt een reyn herte:
23 Die ghy wedergeboren zijt niet uyt verganckelicken, maer [uyt ] onverganckelicken zade, door het levende ende eeuwig-blijvende woordt Godts.
24 Want alle vleesch is als gras, ende alle heerlickheydt des menschen is als een bloeme des gras. Het gras is verdorret, ende sijn bloeme is afgevallen:
25 Maer het woordt des Heeren blijft in der eeuwicheyt: ende dit is het woordt dat onder u verkondight is.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024