1 D’Apostel bewijst voorder dat de liefde Godts, ende der kinderen Godts, altijdt te samen moeten gaen. 3 ende leert dat de liefde Godts betoont wordt door het onderhouden sijner geboden, ende overwinninge der werelt, ’t welck de weder-geborene doen door het geloove in Iesum Christum . 6 welcken hy bewijst den Sone Godts ende onsen Verlosser te zijn door tweederley getuygenisse, inden hemel, der Heylige Dry-eenigheydt. 8 ende op der aerde, des geests, des waters, ende des bloedts. 9 ende leert dat wy dese getuygenissen moeten aen-nemen, ofte dat wy anders Godt tot eenen leugenaer maken. 11 maer diese aen-nemen, dat sy door Christum het eeuwige leven hebben. 14 ende een vertrouwen dat sy van Godt, door hare ghebeden, sullen alles verkrijgen dat ter saligheydt noodigh is. 16 ende dat niet alleen voor haer selven, maer oock voor haren broeder, die niet en sondight tot der doot. 18 tot welcke sonde hy leert dat de wedergeborene niet en vervallen, overmits sy Godt ende sijnen Sone Iesum Christum recht kennen, ende in hem zijn. 21 Vermaent eyndelick de geloovige haer te wachten van de afgoden.
1 EEn yegelick die gelooft dat Iesus is de Christus, die is uyt Godt geboren: ende een yegelick die lief heeft den genen die geboren heeft, die heeft oock lief den genen die uyt hem geboren is.
2 Hier aen kennen wy dat wy de kinderen Godts lief hebben, wanneer wy Godt lief hebben, ende sijne geboden bewaren:
3 Want dit is de liefde Godts, dat wy sijne geboden bewaren: ende sijne geboden en zijn niet swaer.
4 Want al dat uyt Godt geboren is, overwint de werelt: ende dit is de overwinninge die de werelt overwint, [namelijck ] ons’ geloove.
5 Wie is’t die de werelt overwint, dan die gelooft dat Iesus is de Sone Godts?
6 Dese is’t die gecomen is door water ende bloedt, [namelijck ] Iesus de Christus: niet door het water alleen, maer door het water ende het bloedt. Ende de Geest is’t die getuyght, dat de geest de waerheyt is.
7 Want dry zijnder die getuygen in den Hemel, de Vader, het Woort, ende de Heylige Geest: ende dese dry zijn een.
8 Ende dry zijnder die getuygen op de aerde, de Geest, ende het water, ende het bloedt: ende die dry zijn tot een.
9 Indien wy het getuygenisse der menschen aen-nemen, het ghetuygenisse Godt is meerder: want dit is het getuyghenisse Godts, ’t welck hy van sijnen Sone getuyght heeft.
10 Die in den Sone Godts gelooft, heeft het getuygenisse in hem selven: die Godt niet en gelooft, heeft hem tot een leugenaer gemaeckt: dewijle hy niet gelooft, en heeft het getuygenisse, dat Godt getuyght heeft van sijnen Sone.
11 Ende dit is het getuygenisse, [namelick ] dat ons Godt het eeuwige leven gegeven heeft: ende dit selve leven is in sijnen Sone.
12 Die den Sone heeft, die heeft het leven: die hen Sone Godts niet en heeft, die en heeft het leven niet.
Sainte-Bible-Geneefse-bijbel-1669
13 Dese dingen hebbe ick u geschreven, die gelooft in den name des Soons Godts: op dat ghy wetet dat ghy het eeuwige leven hebt, ende op dat ghy geloovet in den name des Soons Godts:
14 Ende dit is de vrymoedicheyt die wy tot hem hebben, dat so wy yet bidden na sijnen wille, hy ons verhoort.
15 Ende indien wy weten dat hy ons verhoort, wat wy oock bidden, so weten wy, dat wy de beden verkrijgen, die wy van hem gebeden hebben.
16 Indien yemandt sijnen broeder siet sondigen een sonde niet tot de doodt, die sal [Godt ] bidden, ende hy sal hem het leven geven, den genen [segge ick ] die sondigen niet tot de doot. Daer is een sonde tot de doot: voor deselve [sonde ] en segge ick niet dat hy sal bidden.
17 Alle ongerechticheyt is sonde: ende daer is sonde niet tot de doot.
18 Wy weten dat een yegelick die uyt Godt geboren is, niet en sondight, maer die uyt Godt geboren is, bewaert hem selven, ende de Boose en vattet hem niet.
19 Wy weten dat wy uyt Godt zijn, ende dat de geheele werelt light in het boose.
20 Doch wy weten dat de Sone Gods gecomen is, ende heeft ons het verstant gegeven, dat wy den Waerachtigen kennen: ende wy zijn in den Waerachtighen, [namelick ] in sijnen Sone Iesu Christo. Dese is de waerachtige Godt, ende het eeuwige leven.
21 Kinderkens, bewaert u selven van de afgoden. Amen.
Eynde van den eersten Algemeynen Sendt-brief JOANNIS