1 Sisinnes ende andere helpen het bouwen des Tempels bevoorderen. 5 De Tempel wort volbracht. 7 ende ingewijet. 10 De Ioden houden het Pascha. 14 ende verblijden haer in den Heere.
1 DOe zijn Sisinnes de ondervooght in Celosyrien ende Phenicien, ende Sathrabusanes ende hare metgesellen, gehoorsaem geweest het gene vanden Coninck Dario was verordineert:
2 Ende hielden vlijtelick de hant aen de heylige wercken: ende waren den outsten der Ioden, ende den opsienderen des tempels behulpich.
3 Ende de heylige wercken gingen geluckelick voort, als de Propheten Aggeus ende Zacharias propheteerden:
4 Ende sy volbachten die, door het bevel des Heeren des Gods Irsraëls, ende met het goet-vinden Cyri, ende Darij, ende Artaxerxis der Coningen in Persen.
5 Also wert het heylige huys volbouwt tot op den dry en twintichsten dach der maent Adar, in het seste jaer des Conincks Darij.
6 Ende de kinderen Israëls, ende de Priesters ende de Leviten, ende de andere die uyt de gevanckenisse daer by gevoeght waren, deden achtervolgens het gene in het boeck Mosis [geschreven staet ].
7 Ende offerden tot de inwyinge van den Tempel des Heeren hondert stieren, twee hondert rammen, vier hondert lammeren.
8 Ende voor de sonden des gantschen volcks Israëls twaelf bocken, na het getal der Overste der twaelf geslachten Israëls.
9 Ende de Priesters ende de Leviten stonden na de geslachten, bekleet met lange kleederen, over de wercken des Heeren des Godts Israëls, achtervolgens het boeck Mosis: ende de Deurwachters [stonden ] aen elcke poorte.
10 Ende de kinderen Israëls, die uyt de gevanckenisse waren, hielden het Pascha, op den veertienden dagh der eerster maendt, als de Priesteren ende Leviten geheylight waren.
11 Doch alle de kinderen [Israëls ] die uyt de gevanckenisse waren gekomen, en waren niet t’samen geheylight: maer de Leviten waren t’samen geheylight.
12 Ende sy slachteden het Pascha voor alle de kinderen der gevanckenisse, ende voor hare broederen de Priesteren, ende voor haer selven.
13 Ende de kinderen [Israëls ] die uyt de gevanckenisse waren, aten [het Pascha, namelick ] alle die afgescheyden waren van de grouwelen der volckeren des lants, [ende ] die den Heerde sochten.
14 Ende sy hielden het feest der ongesuerde brooden seven dagen lanck, haer verheugende voor den Heere:
15 Om dat hy den raedt des Conincks der Assyriers tot haer hadde gewent, om hare handen te verstercken over de wercken des Heeren des Gods Israëls.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024