1 De Ioden schicken haer, om na Ierusalem te reysen. 2 waer toe Darius haer geleyt geeft. 4 De namen ende het getal der gener die wederkeeren. Den altaer wort geset op sijne plaetse. 57 ende de fondamenten des Tempels worden geleght. 73 Het werck wort voor eenen tijdt verhindert.
1 DAerna wierden verkoren om op te trecken de Overste van de huysen der vaderen na hare stammen, met hare vrouwen ende hare sonen ende dochteren, ende hare dienstknechten ende dienstmaeghden, ende hare beesten,
2 Ende Darius sondt met haer duysent ruyters, om haer in vrede te geleyden tot Ierusalem toe, met musijck-spel, trommelen ende fluyten.
3 (Ende alle hare broederen speelden) ende dede haer also gesamentlick met die optrecken.
4 Dese nu zijn de namen der mannen die optrocken, na de huysen harer vaderen in de stammen, na de verdeelinge harer heerschappien.
5 De Priesteren de Sonen Phinees des Soons Aarons [waren ] Iesus de sone Iosedet [des soons ] Seraia, ende Iojakim, daerna Zerobabel [de sone] Salathiël, uyt den huyse Davids, van het geslachte Phares, ende van de stamme Iude:
6 Die onder Dario den Coninck der Persen de wijse redenen gesproken hadde, in het tweede jaer sijns Coninckrijcks in de maent Nisan, [welcke is ] de eerste maent.
7 Dese nu zijn ’t die uyt Iudea zijn opgetrocken uyt de gevanckenisse hares vremdelinckschaps, welcke Nabuchodonosor de Coninck van Babel in Babylonien wech gevoert hadde.
8 Ende sy sijn wedergekeert na Ierusalem, ende na de andere deelen van Iudea, elck in sijne eygene Stadt: die met Zerubabel ende Iosua quamen ende met Nehemia, Saraia, Resaia, Enenio, Mardocheo, Belfaro, Aspharaso, Rheëlio, Rorino, Baana, hare Overste.
9 Het getal [nu ], der gene die van het volck waren, met hare Overste, was: de kinderen Parosch twee duysent een hondert ende twee en tseventich.
10 De kinderen Saphat vier hondert twee en tseventich. De kinderen Ares seven hondert ses en vijftich.
11 De kinderen Phaat Moab, onder de kinderen Iesu en de Ioab, twee duysent acht hondert en twaelf.
12 De kinderen Elam duysent twee hondert vier en vijftich. De kinderen Zathai negen hondert vijf-en-tseventich. De kinderen Chorve seven hondert en vijve. De kinderen Bani ses hondert acht en veertich
13 De kinderen Babai ses hondert dry en dertich. De kinderen Arge duysent dry hondert twee en twintich.
14 De kinderen Adonicam ses hondert seven en dertich. De kinderen Bagoë twee duysent ses en tsestich. De kinderen Adinu vier hondert vier en vijftich.
15 De kinderen Ater [uyt ] Esekia twee en tnegentich. De kinderen Eilan ende Azenan seven en tsestich. De kinderen Azaru vier hondert twee en dertich.
16 De kinderen Amris hondert en een. De kinderen Arom twee en dertich. De kinderen Basse dry hondert dry en twintich. De kinderen Arsiphurith hondert en twee.
17 De kinderen Beteris dry duysent en vijve.
18 De kinderen uyt Bethlomon hondert dry en twintich: die van Netophas vijf en vijftich: die van Anathoth hondert acht en vijftich: die van Bethasmon twee ende veertich.
19 Die van Cariathiri vijf en twintich: die van Cathiras ende Berogh seven hondert dry en veertich: De Gadiasithen ende Ammidien vier hondert twee en twintich.
20 Die van Kiramas ende Gabbes ses hondert een en twintich: Die van Makalon hondert twee en twintich: Die van Betolien vijf en vijftich.
21 De kinderen Niphis hondert ses en vijftich: de kinderen Calamelali ende Onus seven hondert vijf en twintich.
22 De kinderen Ierechu twee hondert vijf en veertich.
23 De kinderen Sanaas dry duysent dry hondert en een.
24 De Priesteren de kinderen Ieddu des soons Iesu, met de kinderen Lanasib acht hondert seven en tseventich: de kinderen Emeruth twee hondert twee en vijftich.
25 De kinderen Phassuri duysent vier hondert en seven: de kinderen Charmi twee hondert en seventien.
26 De Leviten de kinderen Iesu ende Kadoeli ende Banni ende Sudie vier en tseventich.
27 De heylige Sangers de kinderen Asaph hondert ende acht en twintich.
28 De Deur-wachters de kinderen Salum, de kinderen Atar, de kinderen Tolman, de kinderen Dahub, de kinderen Ateta, de kinderen Tobis, alle te samen hondert negen en dertich.
29 Die het Heylichdom dienden, de kinderen Hesay, de kinderen Asipha, de kinderen Tabaoth, de kinderen Ceras, de kinderen Suda, de kinderen Phalee.
30 De kinderen Labana, de kinderen Agraba, de kinderen Acud, de kinderen Uta, de kinderen Cetab, de kinderen Accaba, de kinderen Sybe, de kinderen Anan, de kinderen Cathua.
31 De kinderen Geddur, de kinderen Laïri, de kinderen Desan, de kinderen Noëba, de kinderen Chaseba, de kinderen Cazera, de kinderen Ozie, de kinderen Phinoë, de kinderen Asara.
32 De kinderen Basthai, de kinderen Assana, de kinderen Mavi, de kinderen Naphisi, de kinderen Acuph, de kinderen Achiba, de kinderen Asub, de kinderen Pharenaces.
33 De kinderen der dienst-knechten Salomons, de kinderen Asapphioth, de kinderen Pharera, de kinderen Iejeli, de kinderen Lozon, de kinderen Isdaël, de kinderen Saphni.
34 De kinderen Hagia, de Sonen Sachareth, de kinderen Sabie, de kinderen Sarothi, de kinderen Misaie, de kinderen Gas, de kinderen Addus, de kinderen Suba, de kinderen Apherra, de kinderen Barodis, de kinderen Saphag, de kinderen Allom.
35 Dese alle dienden het heylighdom, ende waren kinderen der dienstknechten Salomons, dry hondert twee en tseventich [in ’t getal ].
36 Dese waren opgetrocken van Thermeleth, ende Thelersas: ende haer Overste was Charnathalan ende Aalar.
37 Doch sy en konden hare Steden ende geslachten niet verhalen, hoe sy uyt Israël waren. De kinderen Dalan des soons Baënan, de kinderen Nehodan ses hondert twee en vijftich:
38 Ende uyt de Priesteren, die het priesterschap bedienden, ende welcker [geslachte ] niet en wiert gevonden, de kinderen Obdie, de kinderen Akbos, de kinderen Iaddu, die Augiam tot een huys-vrouwe nam, uyt den dochteren Phaëzeldei: ende na sijnen name is genaemt.
39 Ende als deser geslacht-schrift wert gesocht in het register, ende niet gevonden en wert, so zijn sy van het bedienen des Priester-ampts geweert.
40 Ende Nehemias ende Attarias seyde tot haer, dat sy geen deel en souden hebben aen de geheylighde dingen, tot datter een Over-priester soude opstaen, die aengedaen ware met openbaringe ende waerheyt.
41 Alle de Israëliten nu waren van twaelf jaren ende daer boven, sonder de dienst-knechten ende dienst-maeghden twee en veertich duysent, dry hondert en tsestich.
42 Ende hare knechten ende dienst-maeghden waren seven duysent dry hondert en seven en dertich. De Sangeren ende Sangersen, twee hondert en vijf en veertich.
43 Kamelen waren vier hondert vijf en dertich, ende peerden seven duysent ses en dertich, muyl-eselen twee hondert vijf en veertich, ende eselen vijf duysent vijf hondert en vijf en twintich.
44 Ende eenige uyt de Overste van hare familien, als sy inden Tempel Gods te Ierusalem nu quamen, beloofden het huys Godts op te rechten in sijne plaetse, na haer vermogen.
45 Ende te geven tot de heylige schat-kiste der wercken, duysent talenten gouts, ende vijf duysent talenten silvers, ende hondert Priesterlicke kleedingen.
46 Ende de Priesters ende Leviten, ende die van dit volck waren, setteden haer neder te Ierusalem, ende in het lant, ende de heylige Sangers, ende Deur-wachters, ende geheel Israël, in hare vlecken.
47 Ende doe nu de sevende maent quam, ende de kinderen Israëls elck in hare wooninge waren, so zijn sy eendrachtelick vergadert in de voor-hof der eerster poorte, die tegen het oosten was.
48 Ende Iesus de sone Iosedeck, ende sijne broederen de Priesters, met Serubabel den Sone Sealthiël ende [sijne broeders ] stonden op,
49 Ende bereydden den altaer des Godts Israëls, om op den selven brant-offeren te offeren, volgens het gene in het boeck Mosis des mans Godts verhaelt staet.
50 Ende sy rechteden den altaer op, in sijne plaetse, hoe wel eenige uyt de andere volckeren des lants haer tegen haer vergaderden, om dat sy in vyantschap met haer waren.
51 Want alle volckeren die op aerde waren, versterckten haer, ende sy offerden offeranden na den tijt, ende brant-offeren voor den Heere, namelick het vroech-offer ende het spade-offer.
52 Ende sy hielden het Feest der Loover-hutten, gelijck in de Wet bevolen was, ende [offerden ] dagelicks offeranden gelijck het betaemde, ende daerna geduerige offeranden, ende offeranden der Sabbathen, ende der nieuwe maenden, ende aller anderen feest-dagen, voor de gene die geheylight waren.
53 Ende alle die Gode geloften gedaen hadden, van de nieuwe mane der sevender maent af, begonden Gode offeranden te offeren, ende de Tempel des Heeren en was noch niet gebouwt.
54 Ende sy gaven gelt aende steen-houwers, ende timmer-lieden: ende spijse ende dranck,
55 Ende karren aen de Sidoniers ende Tyriers, op dat sy haer Ceder-hout van den berch Libano souden toebrengen, om vlotten over te voeren na de haven van Ioppe, achter-volgens het bevel, dat van Cyro den Coninck van Persen haer was aengeschreven.
56 Ende in het tweede jaer na dat hy tot den Tempel Godts te Ierusalem was gekomen, op de tweede maent, begon Serubabel de sone Sealthiël, ende Iesus de sone Iosedeck, ende hare broederen: ende de Priesteren de Leviten, ende alle die uyt de gevangenisse tot Ierusalem waren gekomen.
57 Ende leyden het fondament van het huys Godts in de nieuwe mane van de tweede maent, als sy in Iudeen ende Ierusalem waren gekomen:
58 Ende stelden de Leviten, die boven de twintich jaren waren, over de wercken des Heeren: ende Iesus stont met sijne sonen ende broederen: ende Cadmiël sijn broeder, ende de sonen Emadabum: ende de sonen Ioda des Soons Eliadad met hare sonen ende broederen: alle dese Leviten, dreven het werck eendrachtelick voort, by de gene die de wercken maeckten in het huys des Heeren.
59 Ende de bouwlieden bouwden den Tempel des Heeren, ende de Priesteren stonden in lange kleederen met snaren-spel ende basuynen: ende de Leviten de kinderen van Asaph met cymbalen.
60 Singende en lovende den Heere, na de instellinge Davids des Conincks Israëls.
61 Ende sy verhieven hare stemmen met gesangen, lovende den Heere, dat sijne goedigheyt ende syne heerlickheyt is tot inder eeuwicheyt, over geheel Israël.
62 Ende het gantsche volck blies met basuynen, ende riep met grooter stemme, singende den Heere, over de oprechtinge van het huys des Heeren.
63 Doch eenige uyt den Priesteren ende Leviten, ende Oversten na hare geslachten die ouder waren, ende het huys, dat voor desen was, gesien hadden,
64 [Quamen ] tot deses huys gebouw, met schreyen ende met groot geroep, ende vele met basuynen ende vreughde in grooter stemme.
65 Also dat het volck de basuynen niet wel en hoorde, van wegen het schreyen des volcks, want de schare basuynde zeer luyde, also dat sy van verre gehoort wiert.
66 Ende als de vyanden der stamme Iude ende Benjamin dat hoorden, so quamen sy om te verstaen, wat dese stemme der basuynen ware.
67 Ende sy verstonden, dat de gene die uyt de gevangenisse waren gekomen, den Tempel bouwden voor den Heere den Godt Israëls.
68 Ende sy quamen tot Serubabel ende Iesum, ende tot de Overste der geslachten, ende seyden tot haer, Laet ons met u bouwen.
69 Want wy hooren uwen Godt gelijck als ghy, ende doen hem offeranden, van de dagen Asbakaphas des Conincks van Assyrien af, die ons hier heeft overgebracht.
70 Doe seyden tot haer Zerubabel, ende Iesus, ende de Overste der vaderlicke geslachten Israëls,
71 Het en komt ons ende u niet [te samen ] toe, het huys te bouwen voor den Heere onsen Godt:
72 Maer wy sullen alleene voor den Heere Israëls bouwen, achtervolgens ’tgene Cyrus de Coninck der Persen ons heeft bevolen.
73 Ende de volckeren dies lants drongen op de gene die in Iudea woonden, ende haer besettende, verhinderden sy haer te bouwen,
74 Ende lagen, ende oploop, ende tsamenrottingen makende beletteden sy, dat den bouw niet en wiert voleyndigt, alle den tijt van het leven des Conincks Cyri: ende wierden alsoo verhindert van den bouw twee jaer lanck tot het Coninckrijck Darij toe.