1 D’Apostel nae een scherpe berispinge der Galaten, bewijst voorder dat de mensche niet en wordt gerechtveerdight door de wercken der Wet, maer door ’t geloove in Christum . 2 overmits sy selve hadden bevonden datse de gaven des Geests, niet door de Wet maer door het Geloove ontfangen hadden. 6 Bewijst het oock door ’t exempel van Abraham die een vader is aller geloovige. 10 ende door eenige klare getuygenissen der H. Schrifture. 13 Betuyght dat Christus ons van den vloeck der Wet verlost heeft, ende de segeninge verkregen. 15 Dat met dese Leere de Wet niet en wort te niete gedaen, noch krachteloos gemaeckt, noch en is teghen de beloftenisse Godts. 19 maer dat de selve ons de sonde aenwijst. 24 ende als een tucht-meester tot Christum leydet. 25 Daer na leert hy hoe de Wet Mosis door Christum afgedaen is voor alle geloovige: sonder onderscheyt van volcken ofte hoedanigheden. 29 alsoo die alle Abrahams zaedt zijn.
1 O Ghy uytsinnige Galaten, wie heeft u betoovert, dat ghy de waerheyt niet en soudt gehoorsaem zijn: den welcken Iesus Christus voor de oogen te voren geschildert is geweest, onder u gecruyst zijnde?
2 Dit alleen wil ick van u leeren, hebt ghy den Geest ontfangen uyt de wercken der Wet, ofte uyt de predikinge des Geloofs?
3 Zijt ghy so uytsinnich? Daer ghy met den geest begonnen hebt, voleyndight ghy nu met het vleesch?
4 Hebt ghy so veel te vergeefs geleden? Indien maer oock te vergeefs.
5 Die u dan den Geest verleent, ende crachten onder u werckt, [doet hy dat] uyt de wercken der Wet, ofte uyt de predicatie des geloofs?
6 Gelijckerwijs Abraham Gode gelooft heeft, ende het is hem tot rechtveerdicheyt gerekent:
7 Soo verstaet ghy dan, dat de gene die uyt den geloove zijn, Abrahams kinderen zijn.
8 Ende de Schrift te voren siende dat Godt de Heydenen uyt den geloove soude rechtveerdigen , heeft te voren aen Abraham het Euangelium vercondight, [seggende] In u sullen alle de volckeren gesegent worden.
9 So dan die uyt den geloove zijn, worden gesegent met den geloovigen Abraham.
10 Want so vele als’er uyt de wercken der Wet zijn, die zijn onder den vloeck. Want daer is geschreven, Vervloeckt is een yegelijck die niet en blijft in al het gene gheschreven is in het boeck der Wet, om dat te doen.
11 Ende dat niemandt door de Wet gerechtveerdight en wort voor Godt, is openbaer: want de rechtveerdige sal uyt den geloove leven.
12 Doch de Wet en is niet uyt den geloove: maer de mensche die dese dingen doet sal door deselve leven.
13 Christus heeft ons verlost van den vloeck der Wet, een vloeck geworden zijnde voor ons. Want daer is geschreven, Vervloeckt is een yegelijck die aen het hout hanght.
14 Op dat de segeninge Abrahams tot de Heydenen comen soude in Christo Iesu, [ende] op dat wy de belofte des Geests vercrijgen souden door het geloove.
15 Broeders, ick spreke na den mensche, selfs eens menschen verbont dat bevestight is, en doet niemandt te niete, ofte [niemandt] en doet daer toe.
16 Nu so zijn de beloftenissen tot Abraham ende sijnen zaede gesproken. Hy en seght niet, Ende den zaeden, als van vele, maer als van een, Ende uwen zaede: welcke is Christus.
17 Ende dit segge ick: het verbondt dat te voren van Godt bevestight is op Christum, en wort door de Wet, die na vier hondert ende dertigh jaren gecomen is, niet crachteloos gemaeckt, om de beloftenisse te niete te doen.
18 Want indien de erfenisse uyt de Wet is, so en is’se niet meer uyt de beloftenisse: maer Godt heeft’se Abraham door de beloftenisse genadelijck gegeven.
19 Waer toe is dan de Wet? Sy is om der overtredingen wille daer by gestelt, tot dat het zaedt soude gecomen zijn, dien het belooft was: ende sy is door de Engelen bestelt inde handt des middelaers.
20 Ende de middelaer en is niet [middelaer] van eenen: maer Godt is een.
21 Is dan de Wet tegen de beloftenissen Godts? Dat zy verre: want indien daer een wet gegeven ware die machtigh was levendich te maken, so soude waerlijck de rechtveerdicheyt uyt de Wet zijn.
22 Maer de Schrift heeft het al onder de sonde besloten, op dat de belofte uyt den geloove Iesu Christi den geloovigen soude gegeven worden.
23 Doch eer het geloove quam waren wy onder de Wet in bewaringe gestelt, ende zijn besloten geweest tot op het geloove dat geopenbaert soude worden.
24 So dan de Wet is onse tucht-meester geweest tot Christum, op dat wy uyt den geloove souden gerechtveerdight worden:
25 Maer als het geloove ghekomen is, soo en zijn wy niet meer onder den tucht-meester.
26 Want ghy zijt alle kinderen Godts door het geloove in Christo Iesu.
27 Want so vele als ghy in Christum gedoopt zijt, hebt ghy Christum aengedaen.
28 Daer in en is noch Iode noch Grieck: daer in en is noch dienstbare noch vrye: daer in en is geen man ende wijf. Want ghy alle zijt een in Christo Iesu.
29 Ende indien ghy Christi zijt, so zijt ghy dan Abrahams zaedt, ende na de beloftenisse erfgenamen.
1 D’Apostel nae een scherpe berispinge der Galaten, bewijst voorder dat de mensche niet en wordt gerechtveerdight door de wercken der Wet, maer door ’t geloove in Christum . 2 overmits sy selve hadden bevonden datse de gaven des Geests, niet door de Wet maer door het Geloove ontfangen hadden. 6 Bewijst het oock door ’t exempel van Abraham die een vader is aller geloovige. 10 ende door eenige klare getuygenissen der H. Schrifture. 13 Betuyght dat Christus ons van den vloeck der Wet verlost heeft, ende de segeninge verkregen. 15 Dat met dese Leere de Wet niet en wort te niete gedaen, noch krachteloos gemaeckt, noch en is teghen de beloftenisse Godts. 19 maer dat de selve ons de sonde aenwijst. 24 ende als een tucht-meester tot Christum leydet. 25 Daer na leert hy hoe de Wet Mosis door Christum afgedaen is voor alle geloovige: sonder onderscheyt van volcken ofte hoedanigheden. 29 alsoo die alle Abrahams zaedt zijn.
1 O Ghy uytsinnige Galaten, wie heeft u betoovert, dat ghy de waerheyt niet en soudt gehoorsaem zijn: den welcken Iesus Christus voor de oogen te voren geschildert is geweest, onder u gecruyst zijnde?
2 Dit alleen wil ick van u leeren, hebt ghy den Geest ontfangen uyt de wercken der Wet, ofte uyt de predikinge des Geloofs?
3 Zijt ghy so uytsinnich? Daer ghy met den geest begonnen hebt, voleyndight ghy nu met het vleesch?
4 Hebt ghy so veel te vergeefs geleden? Indien maer oock te vergeefs.
5 Die u dan den Geest verleent, ende crachten onder u werckt, [doet hy dat] uyt de wercken der Wet, ofte uyt de predicatie des geloofs?
6 Gelijckerwijs Abraham Gode gelooft heeft, ende het is hem tot rechtveerdicheyt gerekent:
7 Soo verstaet ghy dan, dat de gene die uyt den geloove zijn, Abrahams kinderen zijn.
8 Ende de Schrift te voren siende dat Godt de Heydenen uyt den geloove soude rechtveerdigen , heeft te voren aen Abraham het Euangelium vercondight, [seggende] In u sullen alle de volckeren gesegent worden.
9 So dan die uyt den geloove zijn, worden gesegent met den geloovigen Abraham.
10 Want so vele als’er uyt de wercken der Wet zijn, die zijn onder den vloeck. Want daer is geschreven, Vervloeckt is een yegelijck die niet en blijft in al het gene gheschreven is in het boeck der Wet, om dat te doen.
11 Ende dat niemandt door de Wet gerechtveerdight en wort voor Godt, is openbaer: want de rechtveerdige sal uyt den geloove leven.
12 Doch de Wet en is niet uyt den geloove: maer de mensche die dese dingen doet sal door deselve leven.
13 Christus heeft ons verlost van den vloeck der Wet, een vloeck geworden zijnde voor ons. Want daer is geschreven, Vervloeckt is een yegelijck die aen het hout hanght.
14 Op dat de segeninge Abrahams tot de Heydenen comen soude in Christo Iesu, [ende] op dat wy de belofte des Geests vercrijgen souden door het geloove.
15 Broeders, ick spreke na den mensche, selfs eens menschen verbont dat bevestight is, en doet niemandt te niete, ofte [niemandt] en doet daer toe.
16 Nu so zijn de beloftenissen tot Abraham ende sijnen zaede gesproken. Hy en seght niet, Ende den zaeden, als van vele, maer als van een, Ende uwen zaede: welcke is Christus.
17 Ende dit segge ick: het verbondt dat te voren van Godt bevestight is op Christum, en wort door de Wet, die na vier hondert ende dertigh jaren gecomen is, niet crachteloos gemaeckt, om de beloftenisse te niete te doen.
18 Want indien de erfenisse uyt de Wet is, so en is’se niet meer uyt de beloftenisse: maer Godt heeft’se Abraham door de beloftenisse genadelijck gegeven.
19 Waer toe is dan de Wet? Sy is om der overtredingen wille daer by gestelt, tot dat het zaedt soude gecomen zijn, dien het belooft was: ende sy is door de Engelen bestelt inde handt des middelaers.
20 Ende de middelaer en is niet [middelaer] van eenen: maer Godt is een.
21 Is dan de Wet tegen de beloftenissen Godts? Dat zy verre: want indien daer een wet gegeven ware die machtigh was levendich te maken, so soude waerlijck de rechtveerdicheyt uyt de Wet zijn.
22 Maer de Schrift heeft het al onder de sonde besloten, op dat de belofte uyt den geloove Iesu Christi den geloovigen soude gegeven worden.
23 Doch eer het geloove quam waren wy onder de Wet in bewaringe gestelt, ende zijn besloten geweest tot op het geloove dat geopenbaert soude worden.
24 So dan de Wet is onse tucht-meester geweest tot Christum, op dat wy uyt den geloove souden gerechtveerdight worden:
25 Maer als het geloove ghekomen is, soo en zijn wy niet meer onder den tucht-meester.
26 Want ghy zijt alle kinderen Godts door het geloove in Christo Iesu.
27 Want so vele als ghy in Christum gedoopt zijt, hebt ghy Christum aengedaen.
28 Daer in en is noch Iode noch Grieck: daer in en is noch dienstbare noch vrye: daer in en is geen man ende wijf. Want ghy alle zijt een in Christo Iesu.
29 Ende indien ghy Christi zijt, so zijt ghy dan Abrahams zaedt, ende na de beloftenisse erfgenamen.