Hier worden verhaelt de voornaemste uyt de stamme Iuda, Benjamin, Ephraim, ende Manasse, die na de Babylonische wechvoeringe wedergekeert zijnde, te Ierusalem zijn komen woonen, v. 1, etc. als oock de Priesteren ende Leviten, ende hoe de selve haer ampt bedienden in den Tempel te Ierusalem, 10. Daer by dan eyndelick verhaelt wort het geslachte Sauls, 35.
1 ENde gantsch Israël wert in geslacht-registers getelt, ende siet sy zijn geschreven in het boeck der Coningen Israëls: Ende die van Iuda waren wech-gevoert nae Babel, om harer overtredinge wille.
2 De eerste inwoonders nu die in hare besittinge, in hare steden [quamen], waren de Israëliten, de Priesters, de Leviten, ende de Nethinim.
3 Maer te Ierusalem woonden van de kinderen Iuda, ende van de kinderen Benjamins: ende van de kinderen Ephraims ende Manasse:
4 Uthai de sone Ammihud, des soons Omri, des soons Imri, des soons Bani, van de kinderen Perez des soons Iuda.
5 Ende van de Siloniten was Asaja de eerst-geboren, ende sijne kinderen.
6 Ende van de kinderen Zerah was Ieuël, ende harer broederen waren ses hondert ende tnegentich.
7 Ende van de kinderen Benjamins waren, Sallu de sone Mesullams, des soons Hodavia, des soons Hassenua:
8 Ende Ibneja de sone Ierohams, ende Ela de sone Uzzi, des soons Michri: ende Mesullam de sone Sephatja, des soons Reuel, des soons Ibnija:
9 Ende hare broederen nae hare geslachten, negen hondert ende ses en vijftich: Alle dese mannen waren hoofden der vaderen in de huysen harer vaderen.
10 Van de Priesteren nu, Iedaja ende Iojarib, ende Iachin.
11 Ende Azarja de sone Hilkija, des soons Mesullam, des soons Zadok, des soons Merajoth, des soons Ahitub, Overste des Huyses Godes.
12 Ende Adaja de sone Ierohams, des soons Pashur, des soons Malkija: ende Masai de sone Adiëls, des soons Iahzera, des soons Mesullams, des soons Mesillemith, des soons Immers.
13 Daer toe hare broeders, hoofden in de huysen harer vaderen, duysent ende seven hondert, ende sestich: kloecke helden aen het werck des dienstes van het Huys Godes.
14 Van de Leviten nu, waren Semaja de sone Hasub, des soons Azrikam, des soons Hasabja, van de kinderen Merari.
15 Ende Bakbakkar, Heres, ende Galal, ende Mattanja, de sone Micha, des soons Zichri, des soons Asaph.
16 Ende Obadja de sone Semaja, des soons Galal, des soons Ieduthun: ende Berechja, de sone Asa, des soons Elkana, woonachtich in de dorpen der Netophathiten.
17 De poortiers nu, waren Sallum, ende Akkub, ende Talmon, ende Ahiman, ende hare broeders, Sallum was’t hooft.
18 Ooc tot noch toe, aen de poorte des Conincx oostwaert, waren dese de poortiers onder de legers der kinderen van Levi.
19 Ende Sallum de sone Kore des soons Ebiasaph, des soons Korah, ende sijne broeders van den huyse sijnes vaders, de Korahiten, waren over het werck des dienstes, wachters der dorpelen des Tabernakels: Gelijck hare vaders in het leger des HEEREN geweest waren bewaerders van den inganck,
20 Als Pinehas de sone Eleazars te vooren Voorganger by haer was, met welcken de HEERE was.
21 Zacharja de sone Meselemja, was poortier aen de deure der Tente der t’samenkomste.
22 Alle die uytgelesen waren tot poortiers aen de dorpelen, waren twee hondert, ende twaelf: Dese waren in’t geslacht-register gestelt nae hare dorpen, David ende Samuel de Siender haddense in haer ampt bevesticht.
23 Sy dan, ende hare sonen waren aen de poorten des Huyses des HEEREN, in het huys der Tente, aen de wachten.
24 Die poortiers waren aen de vier winden, tegen ’t oosten, tegen ’t westen, tegen ’t noorden, ende tegen ’t zuyden.
25 Ende hare broeders waren op hare dorpen, inkomende ten sevenden dage van tijt tot tijt met hen [te dienen].
26 Want in dat ampt waren vier Overste poortiers, die Leviten waren: Ende sy waren over de kameren, ende over de schatten des huyses Godes.
27 Ende sy bleven over nacht rontom het Huys Godes: want op hen was de wacht, ende sy waren over de openinge, ende dat alle morgen.
28 Ende [eenige] van hen waren over de vaten des dienstes, want by getale droegen syse in, ende by getale droegen syse uyt.
29 Want uyt de selve zijnder bestelt over de vaten, ende over alle de heylige vaten: ende over de meel-bloeme, ende wijn, ende olye, ende wieroock, ende specerye.
30 Ende uyt de sonen der Priesteren waren de bereyders van het reuckwerck der speceryen.
31 Ende Matthithja uyt de Leviten, de welcke was de eerstgeboren Sallums des Koraïters, was in het ampt over het werck dat in pannen gekoockt wort.
32 Ende uyt de kinderen der Kahathiten uyt hare broederen, waren [eenige] over de brooden der toerichtinge, om [die] alle Sabbathen te bereyden.
33 [Uyt] dese zijn oock de Sangers, hoofden der vaderen onder de Leviten in de kameren, dienstvry: want dach ende nacht was het op hen, in dat werck te zijn.
34 Dit zijn de hoofden der vaderen onder de Leviten, hoofden in hare geslachten: Dese woonden te Ierusalem.
35 Maer te Gibeon hadden gewoont Ieiël, de vader Gibeons: (sijnes susters name nu was Maacha.)
36 Ende Abdon was sijn eerstgeboren sone, daerna Zur, ende Kis, ende Baal ende Ner, ende Nadab.
37 Ende Gedor, ende Ahio, ende Zacharja, ende Mikloth.
38 Mikloth nu gewan Simeam: Dese woonden oock te Ierusalem, tegen over hare broederen, met hare broederen.
39 Ende Ner gewan Kis, ende Kis gewan Saul: ende Saul gewan Ionathan, ende Malchi-Sua, ende Abinadab, ende Esbaal.
40 Ende Ionathans sone was Merib-baal, ende Merib-baal gewan Micha.
41 De kinderen Micha nu waren, Pithon, ende Melech, ende Taërea.
42 Ende Achaz gewan Iaëra, ende Iaëra gewan Alemeth, ende Azmaveth, ende Zimri, ende Zimri gewan Moza.
43 Ende Moza gewan Bina: wiens sone was Rephaja, wiens sone was Elasa, wiens sone was Azel.
44 Azel nu hadde ses sonen, ende dit zijn hare namen, Azrikam, Bochru, ende Ismaël, ende Searja, ende Obadja, ende Hanan: Dese zijn Azels sonen.
Hier worden verhaelt de voornaemste uyt de stamme Iuda, Benjamin, Ephraim, ende Manasse, die na de Babylonische wechvoeringe wedergekeert zijnde, te Ierusalem zijn komen woonen, v. 1, etc. als oock de Priesteren ende Leviten, ende hoe de selve haer ampt bedienden in den Tempel te Ierusalem, 10. Daer by dan eyndelick verhaelt wort het geslachte Sauls, 35.
1 ENde gantsch Israël wert in geslacht-registers getelt, ende siet sy zijn geschreven in het boeck der Coningen Israëls: Ende die van Iuda waren wech-gevoert nae Babel, om harer overtredinge wille.
2 De eerste inwoonders nu die in hare besittinge, in hare steden [quamen], waren de Israëliten, de Priesters, de Leviten, ende de Nethinim.
3 Maer te Ierusalem woonden van de kinderen Iuda, ende van de kinderen Benjamins: ende van de kinderen Ephraims ende Manasse:
4 Uthai de sone Ammihud, des soons Omri, des soons Imri, des soons Bani, van de kinderen Perez des soons Iuda.
5 Ende van de Siloniten was Asaja de eerst-geboren, ende sijne kinderen.
6 Ende van de kinderen Zerah was Ieuël, ende harer broederen waren ses hondert ende tnegentich.
7 Ende van de kinderen Benjamins waren, Sallu de sone Mesullams, des soons Hodavia, des soons Hassenua:
8 Ende Ibneja de sone Ierohams, ende Ela de sone Uzzi, des soons Michri: ende Mesullam de sone Sephatja, des soons Reuel, des soons Ibnija:
9 Ende hare broederen nae hare geslachten, negen hondert ende ses en vijftich: Alle dese mannen waren hoofden der vaderen in de huysen harer vaderen.
10 Van de Priesteren nu, Iedaja ende Iojarib, ende Iachin.
11 Ende Azarja de sone Hilkija, des soons Mesullam, des soons Zadok, des soons Merajoth, des soons Ahitub, Overste des Huyses Godes.
12 Ende Adaja de sone Ierohams, des soons Pashur, des soons Malkija: ende Masai de sone Adiëls, des soons Iahzera, des soons Mesullams, des soons Mesillemith, des soons Immers.
13 Daer toe hare broeders, hoofden in de huysen harer vaderen, duysent ende seven hondert, ende sestich: kloecke helden aen het werck des dienstes van het Huys Godes.
14 Van de Leviten nu, waren Semaja de sone Hasub, des soons Azrikam, des soons Hasabja, van de kinderen Merari.
15 Ende Bakbakkar, Heres, ende Galal, ende Mattanja, de sone Micha, des soons Zichri, des soons Asaph.
16 Ende Obadja de sone Semaja, des soons Galal, des soons Ieduthun: ende Berechja, de sone Asa, des soons Elkana, woonachtich in de dorpen der Netophathiten.
17 De poortiers nu, waren Sallum, ende Akkub, ende Talmon, ende Ahiman, ende hare broeders, Sallum was’t hooft.
18 Ooc tot noch toe, aen de poorte des Conincx oostwaert, waren dese de poortiers onder de legers der kinderen van Levi.
19 Ende Sallum de sone Kore des soons Ebiasaph, des soons Korah, ende sijne broeders van den huyse sijnes vaders, de Korahiten, waren over het werck des dienstes, wachters der dorpelen des Tabernakels: Gelijck hare vaders in het leger des HEEREN geweest waren bewaerders van den inganck,
20 Als Pinehas de sone Eleazars te vooren Voorganger by haer was, met welcken de HEERE was.
21 Zacharja de sone Meselemja, was poortier aen de deure der Tente der t’samenkomste.
22 Alle die uytgelesen waren tot poortiers aen de dorpelen, waren twee hondert, ende twaelf: Dese waren in’t geslacht-register gestelt nae hare dorpen, David ende Samuel de Siender haddense in haer ampt bevesticht.
23 Sy dan, ende hare sonen waren aen de poorten des Huyses des HEEREN, in het huys der Tente, aen de wachten.
24 Die poortiers waren aen de vier winden, tegen ’t oosten, tegen ’t westen, tegen ’t noorden, ende tegen ’t zuyden.
25 Ende hare broeders waren op hare dorpen, inkomende ten sevenden dage van tijt tot tijt met hen [te dienen].
26 Want in dat ampt waren vier Overste poortiers, die Leviten waren: Ende sy waren over de kameren, ende over de schatten des huyses Godes.
27 Ende sy bleven over nacht rontom het Huys Godes: want op hen was de wacht, ende sy waren over de openinge, ende dat alle morgen.
28 Ende [eenige] van hen waren over de vaten des dienstes, want by getale droegen syse in, ende by getale droegen syse uyt.
29 Want uyt de selve zijnder bestelt over de vaten, ende over alle de heylige vaten: ende over de meel-bloeme, ende wijn, ende olye, ende wieroock, ende specerye.
30 Ende uyt de sonen der Priesteren waren de bereyders van het reuckwerck der speceryen.
31 Ende Matthithja uyt de Leviten, de welcke was de eerstgeboren Sallums des Koraïters, was in het ampt over het werck dat in pannen gekoockt wort.
32 Ende uyt de kinderen der Kahathiten uyt hare broederen, waren [eenige] over de brooden der toerichtinge, om [die] alle Sabbathen te bereyden.
33 [Uyt] dese zijn oock de Sangers, hoofden der vaderen onder de Leviten in de kameren, dienstvry: want dach ende nacht was het op hen, in dat werck te zijn.
34 Dit zijn de hoofden der vaderen onder de Leviten, hoofden in hare geslachten: Dese woonden te Ierusalem.
35 Maer te Gibeon hadden gewoont Ieiël, de vader Gibeons: (sijnes susters name nu was Maacha.)
36 Ende Abdon was sijn eerstgeboren sone, daerna Zur, ende Kis, ende Baal ende Ner, ende Nadab.
37 Ende Gedor, ende Ahio, ende Zacharja, ende Mikloth.
38 Mikloth nu gewan Simeam: Dese woonden oock te Ierusalem, tegen over hare broederen, met hare broederen.
39 Ende Ner gewan Kis, ende Kis gewan Saul: ende Saul gewan Ionathan, ende Malchi-Sua, ende Abinadab, ende Esbaal.
40 Ende Ionathans sone was Merib-baal, ende Merib-baal gewan Micha.
41 De kinderen Micha nu waren, Pithon, ende Melech, ende Taërea.
42 Ende Achaz gewan Iaëra, ende Iaëra gewan Alemeth, ende Azmaveth, ende Zimri, ende Zimri gewan Moza.
43 Ende Moza gewan Bina: wiens sone was Rephaja, wiens sone was Elasa, wiens sone was Azel.
44 Azel nu hadde ses sonen, ende dit zijn hare namen, Azrikam, Bochru, ende Ismaël, ende Searja, ende Obadja, ende Hanan: Dese zijn Azels sonen.