De Prophete verhaelt in desen Psalm de gelucksalicheyt ende segen der gener die den Heere vreesen.
1 EEn Liedt Hammaaloth. Wel-gelucksalich is een yegelick die den HEERE vreest, die in sijne wegen wandelt.
2 Want ghy sult eten den arbeyt uwer handen, welgelucksalich sult ghy zijn, ende ’t sal u wel gaen.
3 Uwe huysvrouwe sal wesen als een vruchbaer wijnstock aen de zijden uwes huyses: uwe kinderen als olijf-planten rontom uwe tafel.
4 Siet, alsoo sal sekerlick die man gesegent worden, die den HEERE vreest.
5 De HEERE sal u segenen uyt Zion, ende ghy sult het goede Ierusalems aenschouwen alle de dagen uwes levens.
6 Ende ghy sult uwe kints kinderen sien: Vrede over Israël.
Zegen in het huisgezin
1 EEN lied Hammaäloth.
Welgelukzalig is een iegelijk, die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt.
2 Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan.
3 Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.
4 Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden, die den HEERE vreest.
5 De HEERE zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens;
6 En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israël.