Wetten aengaende de geloften gedaen van een mans-persoon, verklarende datse gehouden moesten worden, v. 1, 2, etc. ofte van eene dochter des huysgesins, wanneerse gehouden moesten worden, 3. ofte niet, 5. oft van eene getrouwde vrouwe, wanneerse te houden waren, 6. ofte niet, 8. ofte van eene weduwe, ofte verstootene, ofte verlatene vrouwe, datse stant grijpen moesten, 9. wederom van eene getrouwde vrouwe, 10. Besluyt des capit. 16.
1 ENde Mose sprack tot de Hoofden der stammen der kinderen Israëls, seggende: Dit is de sake, die de HEERE geboden heeft:
2 Wanneer een man den HEERE eene gelofte sal belooft, ofte eenen eedt sal gesworen hebben, sijne ziele met eene verbintenisse verbindende, sijn woort en sal hy niet ontheyligen: nae alles dat uyt sijnen monde gegaen is, sal hy doen.
3 Maer als eene vrouwe den HEERE eene gelofte sal belooft hebben: ende haer met eene verbintenisse in het huys hares vaders in hare jonckheyt sal verbonden hebben:
4 Ende haer vader hare gelofte, ende hare verbintenisse, daer mede sy hare ziele verbonden heeft, sal hooren, ende haer vader tegen haer sal stille swijgen; so sullen alle hare geloften bestaen, ende alle verbintenisse, daer mede sy haer ziele verbonden heeft, sal bestaen.
5 Maer indien haer vader dat sal breken, ten dage als hy ’t hoort, alle hare geloften, ende hare verbintenissen, daer mede sy hare ziele verbonden heeft, en sullen niet bestaen: maer de HEERE sal ’t haer vergeven, want hare vader heeftse haer doen breken.
6 Doch indien sy immers eenen man heeft, ende hare geloften op haer zijn; ofte de uytsprake harer lippen, daer mede sy hare ziele verbonden heeft:
7 Ende haer man [dat] sal hooren, ende ten dage als hy ’t hoort, tegen haer sal stille swijgen; so sullen hare geloften bestaen, ende hare verbintenissen, daer mede sy hare ziele verbonden heeft, sullen bestaen:
8 Maer indien ’t haer man ten dage, als hy ’t hoorde, dat sal breken, ende hare gelofte, die op haer was, sal te niete maken, mitsgaders de uytsprake harer lippen, daer mede sy hare ziele verbonden heeft; so sal ’t de HEERE haer vergeven.
9 Aengaende de gelofte eener weduwe, ofte eener verstootene: alles daer mede sy hare ziele verbonden heeft, sal over haer bestaen.
10 Maer indien sy ten huyse hares mans gelofte gedaen heeft; ofte met eenen eedt door verbintenisse hare ziele verbonden heeft;
11 Ende haer man [dat] gehoort, ende tegen haer stille sal geswegen hebben, dat niet brekende: so sullen alle hare geloften bestaen, mitsgaders alle verbintenisse, daer mede sy hare ziele verbonden heeft, sal bestaen.
12 Maer indien haer man die dingen gantschelick te niete maeckt, ten dage als hy ’t hoort; niets van al wat uyt hare lippen gegaen is, van hare gelofte, ende van de verbintenisse harer ziele, sal bestaen: haer man heeftse te niete gemaeckt, ende de HEERE sal ’t haer vergeven.
13 Alle gelofte, ende allen eedt der verbintenisse, om de ziele te verootmoedigen: die sal haer man bevestigen, ofte die sal haer man te niete maken.
14 Maer so haer man tegen haer van dage te dage gantschelick stilswijgt, so bevesticht hy alle hare geloften, ofte alle hare verbintenissen, dewelcke op haer zijn: hy heeftse bevestigt, om dat hy tegen haer stille geswegen heeft, ten dage als hy ’t hoorde.
15 Doch so hyse gantschelick te niete maken sal, na dat hy ’t gehoort sal hebben: so sal hy hare ongerechticheyt dragen.
16 Dat zijn de insettingen die de HEERE Mose geboden heeft, tusschen een man, ende sijne huysvrouwe; tusschen een vader, ende sijne dochter, zijnde in hare jonckheyt, ten huyse hares vaders.
Wetten der geloften
1 EN Mozes sprak tot de hoofden der stammen van de kinderen Israëls, zeggende: Dit is de zaak, die de HEERE geboden heeft:
2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd, of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen.
3 Maar als een vrouw den HEERE een gelofte zal beloofd hebben, en zich met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid zal verbonden hebben;
4 En haar vader haar gelofte, en haar verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen al haar geloften bestaan, en alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.
5 Maar indien haar vader dat zal breken, den dage als hij het hoort, al haar geloften, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen niet bestaan; maar de HEERE zal het haar vergeven; want haar vader heeft ze haar doen breken.
6 Doch indien zij immers een man heeft, en haar geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft;
7 En haar man dat zal horen, en ten dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen haar geloften bestaan, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen bestaan.
8 Maar indien haar man ten dage, als hij het hoorde, dat zal breken, en haar gelofte, die op haar was, zal te niet maken, mitsgaders de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zo zal het de HEERE haar vergeven.
9 Aangaande de gelofte ener weduwe, of ener verstotene: alles, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal over haar bestaan.
10 Maar indien zij ten huize haars mans gelofte gedaan heeft, of met een eed door verbintenis haar ziel verbonden heeft;
11 En haar man dat gehoord, en tegen haar stil zal gezwegen hebben, dat niet brekende; zo zullen al haar geloften bestaan, mitsgaders alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.
12 Maar indien haar man die dingen ganselijk te niet maakt, ten dage als hij het hoort, niets van al wat uit haar lippen gegaan is, van haar gelofte, en van de verbintenis harer ziel, zal bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt, en de HEERE zal het haar vergeven.
13 Alle gelofte, en allen eed der verbintenis, om de ziel te verootmoedigen, die zal haar man bevestigen, of die zal haar man te niet maken.
14 Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag ganselijk stilzwijgt, zo bevestigt hij al haar geloften, of al haar verbintenissen, dewelke op haar zijn; hij heeft ze bevestigd, omdat hij tegen haar stilgezwegen heeft, ten dage als hij het hoorde.
15 Doch zo hij ze ganselijk te niet maken zal, nadat hij het gehoord zal hebben, zo zal hij haar ongerechtigheid dragen.
16 Dat zijn de inzettingen, die de HEERE Mozes geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde in haar jonkheid, ten huize haars vaders.