Wetten aengaende de wijse, om schult-offeren te offeren, om versoeninge te doen voor gehoorden, ende verswegenen vloeck, v. 1. Voor onbedacht aenroeren van yet dat onreyn was, 2. Voor lichtveerdich sweeren, 4. Wat hy, die in een van desen schuldich was, doen, ofte offeren moeste, 6. Mitsgaders die hem tegen de geheylichde dingen des Heeren vergrepen hadde, 14.
1 Als nu een mensche sal gesondigt hebben, dat hy gehoort heeft eene stemme des vloecks, daer van hy getuyge is, ’t zy dat hy ’t gesien, ofte geweten heeft: indien hy ’t niet te kennen en geeft, so sal hy sijne ongerechticheyt dragen.
2 Ofte wanneer een mensche eenich onreyn dinck sal aengeroert hebben, ’t zy het doode aes van een wildt onreyn gedierte, of het doode aes van een onreyn vee, ofte het doode aes van een onreyn kruypende gedierte: al ist voor hem verborgen geweest, nochtans is hy onreyn ende schuldich:
3 Ofte als hy sal aengeroert hebben de onreynicheyt eenes menschen, nae alle sijne onreynicheyt, daer mede hy onreyn wort: ende het is voor hem verborgen geweest: ende hy is ’t gewaer geworden, so is hy schuldich:
4 Ofte als een mensche sal gesworen hebben, onbedachtelick met sijne lippen uytsprekende om quaet te doen, oft om goet te doen, nae al wat de mensche inden eedt onbedachtelick uytspreeckt, ende het is voor hem verborgen geweest: ende hy is ’t gewaer geworden, so is hy aen een van dien schuldich:
5 Het sal dan geschieden, als hy aen een van die schuldich is: dat hy belijden sal, waer in hy gesondigt heeft:
6 Ende tot sijn schult-offer den HEERE voor sijne sonde, die hy gesondigt heeft, brengen sal, een wijfken van kleyn vee, een lam, ofte eene jonge geyte, voor de sonde: so sal de Priester voor hem van wegen sijne sonde versoeninge doen.
7 Maer indien sijne hant soo veel niet bereycken en kan, als genoech is tot een kleyn vee, so sal hy [tot] sijn offer voor de schult, die hy gesondicht heeft, den HEERE twee tortelduyven, ofte twee jonge duyven brengen, eene ten sond-offer, ende eene ten brand-offer.
8 Ende hy sal die tot den Priester brengen, dewelcke eerst die sal offeren, die tot het sond-offer is: ende sal haer hooft met sijnen nagel nevens haren necke splijten, maer niet afscheyden.
9 Ende van het bloet des sond-offers sal hy aen de wandt des altaers sprengen: maer het overgeblevene van dien bloede sal uytgedouwt worden aen den bodem des altaers: het is een sond-offer.
10 Ende de andere sal hy ten brand-offer maken nae de wijse: so sal de Priester voor hem van wegen sijne sonde, die hy gesondigt heeft, versoeninge doen, ende het sal hem vergeven worden.
11 Maer indien sijne hant niet reycken en kan aen twee tortel-duyven, ofte twee jonge duyven, so sal hy, die gesondigt heeft, tot sijne offerhande brengen het tiende deel van een Epha meel-bloeme ten sond-offer: hy en sal geen olie daer over doen, noch wyeroock daer op leggen, want het een sond-offer is.
12 Ende hy sal dat tot den Priester brengen, ende de Priester sal sijne hant vol daer van ter gedachtenisse des selven grijpen, ende dat aensteken op den altaer, op de vyer-offeren des HEEREN: het is een sond-offer.
13 So sal de Priester voor hem versoeninge doen over sijne sonde, die hy gesondigt heeft in eenige van die [stucken], ende het sal hem vergeven worden: ende het sal des Priesters zijn, gelijck het spijs-offer.
14 Wyder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
15 Als een mensche door overtredinge overtreden, ende door afdwalinge gesondigt sal hebben [wat ontwendende] van de heylige dingen des HEEREN: so sal hy tot sijn schult-offer den HEERE brengen eenen volkomenen Ram uyt de kudde, met uwe schattinge aen silveren sikelen, nae den sikel des Heylichdoms, ten schult-offer.
16 So sal hy, dat hy sondigende [heeft ontwendt] van de heylige dingen, weder geven, ende sal des selven vijfde deel daerenboven toedoen, dat hy den Priester geven sal: also sal de Priester met den ram des schult-offers voor hem versoeninge doen, ende het sal hem vergeven worden.
17 Ende indien een mensche sal gesondigt hebben, ende gedaen [tegen] een van alle geboden des HEEREN, het welcke niet en soude gedaen worden: al ist dat hy ’t niet geweten en heeft, nochtans is hy schuldich, ende sal sijne ongerechticheyt dragen.
18 Ende hy sal eenen volkomenen ram uyt de kudde tot den Priester brengen met uwe schattinge, ten schult-offer: ende de Priester sal voor hem versoeninge doen over sijne afdwalinge, door welcke hy afgedwaelt is, die hy niet geweten en hadde, so sal ’t hem vergeven worden.
19 Het is een schult-offer: hy heeft sich voorseker schuldich gemaeckt aen den HEERE.
Wetten voor het schuldoffer
1 ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen.
2 Of wanneer een mens enig onrein ding zal aangeroerd hebben, hetzij het dode aas van een wild onrein gedierte, of het dode aas van onrein vee, of het dode aas van onrein kruipend gedierte; al is het voor hem verborgen geweest, nochtans is hij onrein en schuldig.
3 Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinigheid van een mens, naar al zijn onreinigheid, waarmede hij onrein wordt; en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij schuldig.
4 Of als een mens zal gezworen hebben, onbedacht met zijn lippen uitsprekende, om kwaad te doen, of om goed te doen; naar al wat de mens in den eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij aan een van die schuldig.
5 Het zal dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal, waarin hij gezondigd heeft;
6 En tot zijn schuldoffer den HEERE voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van klein vee, een lam of een jonge geit, voor de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen.
7 Maar indien zijn hand zoveel niet bereiken kan, als genoeg is tot een stuk klein vee, zo zal hij tot zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, den HEERE brengen twee tortelduiven, of twee jonge duiven, een ten zondoffer, en een ten brandoffer.
8 En hij zal die tot den priester brengen, welke eerst die zal offeren, die tot het zondoffer is; en zal haar hoofd met zijn nagel nevens haar nek splijten, maar niet afscheiden.
9 En van het bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar sprengen; maar het overgeblevene van dat bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar; het is een zondoffer.
10 En de andere zal hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zo zal de priester voor hem, vanwege zijn zonde, die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.
11 Maar indien zijn hand niet bereiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij, die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen; want het is een zondoffer.
12 En hij zal dat tot den priester brengen, en de priester zal daarvan zijn hand vol, ter gedachtenis deszelven, grijpen, en dat aansteken op het altaar, op de vuurofferen des HEEREN; het is een zondoffer.
13 Zo zal de priester voor hem verzoening doen over zijn zonde, die hij gezondigd heeft in enige van die stukken , en het zal hem vergeven worden; en het zal des priesters zijn, gelijk het spijsoffer.
14 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
15 Als een mens door overtreding overtreden, en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer.
16 Zo zal hij, dat hij zondigende heeft ontwend van de heilige dingen, wedergeven, en zal deszelfs vijfde deel daarenboven toedoen, dat hij den priester geven zal; alzo zal de priester met den ram des schuldoffers voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.
17 En indien een mens zal gezondigd hebben, en gedaan tegen een van alle geboden des HEEREN, hetwelk niet zou gedaan worden, al is het dat hij het niet geweten heeft, nochtans is hij schuldig, en zal zijn ongerechtigheid dragen.
18 En hij zal een volkomen ram uit de kudde tot den priester brengen, met uw schatting, ten schuldoffer; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn afdwaling, door welke hij afgedwaald is, die hij niet geweten had; zo zal het hem vergeven worden.
19 Het is een schuldoffer; hij heeft zich voorzeker schuldig gemaakt aan den HEERE.