Mose beveelt het volck wederom, den Sabbath te vieren, v. 1, etc. Dat het een vrywillich hef-offer den Heere brengen soude, van gout, silver, ende koper, tot den Tabernakel, ende gereetschap des selven, 4. Mannen ende vrouwen brengen hare juweelen, ende andere dingen daer toe, 20. De kloecke vrouwen spinnen de stoffe, 25. De overste brengen kostelicke steenen ende speceryen, 27. Bezaleël ende Aholiab zijn de mannen die Godt den geest der wijsheyt heeft gegeven, om dit werck te maken, 30.
1 DOe dede Mose de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls versamelen, ende seyde tot hen: Dit zijn de woorden die de HEERE geboden heeft, datmense doe.
2 Ses dagen sal men ’t werck doen, maer op den sevenden dach sal u lieden heylicheyt zijn, een Sabbath der ruste den HEERE: al die daer in werck doet, sal gedoodt worden.
3 Ghy en sult geen vyer aensteken in eenige uwer wooningen op den Sabbath-dach.
4 Voorder sprack Mose tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, seggende: Dit is het woort dat de HEERE geboden heeft, seggende:
5 Neemt van ’t gene dat ghy-lieden hebt, een hef-offer den HEERE, een yeder wiens herte vrywillich is sal het brengen, ten hef-offer des HEEREN: gout ende silver, ende koper.
6 Als oock hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr].
7 Ende root-geverwde rams-vellen, ende dasse-vellen, ende Sittim-hout.
8 Ende olye tot den luchter: ende speceryen ter salf-olye, ende tot rookinge welrieckende speceryen.
9 Ende Sardonix-steenen, ende vervullende steenen, tot den Ephod, ende tot den borst-lap.
10 Ende alle die wijs van herten zijn onder u lieden, sullen comen, ende maken alles wat de HEERE geboden heeft.
11 Den Tabernakel, sijn tente, ende sijn decksel: sijne haecxkens, ende sijne berderen, sijne rychelen, sijne pilaren, ende sijne voeten.
12 De Arke ende hare hant-boomen, het versoen-decksel, ende den voorhanck des decksels.
13 De tafel, ende hare hant-boomen, ende al hare gereetschap: ende de toonbrooden.
14 Ende den candelaer tot het licht, ende sijne gereetschap, ende sijne lampen: ende de olye tot het licht.
15 Ende den reuck-altaer, ende sijne hant-boomen, ende de salf-olye, ende het reuck-werck van welrieckende speceryen: ende het decksel der deure aen de deure des Tabernakels.
16 Den altaer des brant-offers, ende den koperen rooster, dien hy hebben sal, sijne hant-boomen , ende alle sijne gereetschappen: het wasch-vat, ende sijnen voet.
17 De behangselen des voor-hofs, sijne pilaren, ende sijne voeten, ende het decksel van de poorte des voor-hofs.
18 De nagelen des Tabernakels, ende de pinnen des voorhofs, met hare zeelen.
19 De ampts-cleederen om in het heylige te dienen: de heylige kleederen des Priesters Aarons, ende sijner sonen kleederen, om het Priester-ampt te bedienen .
20 Doe ginck de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls uyt van voor het aengesichte Mose.
21 Ende sy quamen, alle man wiens herte hem beweegde: ende een yeder wiens geest hem vrywillich maeckte, die brachten des HEEREN hef-offer tot het werck van de Tente der t’ samen-komste, ende tot al haren dienst, ende tot de heylige kleederen.
22 So quamen dan de mannen met de wijven, alle vrywillige van herten : sy brachten haken, ende oorcierselen, ende ringen, ende spanselen, alle goudene vaten, ende alle man die een gouden beweech-offer den HEERE offerde.
23 Ende alle man by wien gevonden wiert hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr], ende root geverwde rams-vellen, ende dasse-vellen, die brachtense.
24 Alle die een hef-offer van silver ofte koper offerde, die brachten ’t ten hefoffer des HEEREN: ende alle by welcke ERRENSitttim-hout gevonden wert, brachten ’t tot allen werck des diensts.
25 Ende alle vrouwen die wijs van herten waren, sponnen met hare handen: ende sy brachten ’t gesponnene, de hemels-blaeuwe [syde], ende ’t purper, ’t scharlaken ende ’t fijn linnen.
26 Ende alle wijven, welcker herte haer beweechde in wijsheyt, die sponnen het geyten [hayr].
27 De Overste nu brachten Sardonix-steenen, ende vul-steenen, tot den Ephod, ende tot den borst-lap.
28 Ende specerye, ende olye tot den luchter, ende tot de salf-olye, ende tot roockinge welrieckende speceryen.
29 Alle man ende vrouwe, welcker herte haer vrywillich beweegde te brengen tot al het werck ’t welck de HEERE geboden hadde te maken door de hant Mose: dat brachten de kinderen Israëls [tot] een vrywillich offer den HEERE.
30 Daerna seyde Mose tot de kinderen Israëls, Siet, de HEERE heeft met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, vande stamme Iuda.
31 Ende de Geest Godes heeft hem vervult met wijsheyt, met verstant, ende met wetenschap, namelick in alle hant-werck:
32 Ende om te bedencken vernuftigen arbeyt, te wercken in gout, ende in silver, ende in koper,
33 Ende in konstige steen-snydinge, om in te setten, ende in konstige hout-snijdinge: om te wercken in allen vernuftigen hantwercke.
34 Hy heeft hem oock in sijn herte gegeven [andere] te onderwijsen: hem, ende Aholiab den sone Ahisamach van de stamme Dan.
35 Hy heeftse vervult met wijsheyt des herten, te maken alle werck eenes werck-meesters, ende des aldervernuftichsten [hantwerckers], ende des borduerders, in hemels-blaeuw ende in purper, in scharlaken, en in fijn linnen, ende des wevers: makende alle werck, ende bedenckende vernuftigen arbeyt.
Het vrijwillig hefoffer voor den tabernakel
1 TOEN deed Mozes de ganse vergadering der kinderen Israëls verzamelen, en zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die de HEERE geboden heeft, dat men ze doe.
2 Zes dagen zal men het werk doen; maar op den zevenden dag zal ulieden heiligheid zijn, een sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood worden.
3 Gij zult geen vuur aansteken in enige uwer woningen op den sabbatdag.
4 Verder sprak Mozes tot de ganse vergadering der kinderen Israëls, zeggende: Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft, zeggende:
5 Neemt van hetgeen, dat gijlieden hebt, een hefoffer den HEERE; een ieder, wiens hart vrijwillig is, zal het brengen, ten hefoffer des HEEREN: goud, en zilver, en koper;
6 Als ook hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geitenhaar ;
7 En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, en sittimhout;
8 En olie tot den luchter, en specerijen ter zalfolie, en tot roking welriekende specerijen;
9 En sardonixstenen, en vervullende stenen, tot den efod en tot den borstlap.
10 En allen, die wijs van hart zijn onder ulieden, zullen komen, en maken alles, wat de HEERE geboden heeft:
11 Den tabernakel, zijn tent en zijn deksel, zijn haakjes en zijn berderen, zijn richelen, zijn pilaren, en zijn voeten;
12 De ark en haar handbomen, het verzoendeksel en den voorhang des deksels;
13 De tafel en haar handbomen, en al haar gereedschap, en de toonbroden;
14 En den kandelaar tot het licht, en zijn gereedschap, en zijn lampen, en de olie tot het licht;
15 En het reukaltaar, en zijn handbomen, en de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen; en het deksel der deur aan de deur des tabernakels;
16 Het altaar des brandoffers, en den koperen rooster, dien het hebben zal, zijn handbomen, en al zijn gereedschappen; het wasvat en zijn voet.
17 De behangselen des voorhofs, zijn pilaren en zijn voeten; en het deksel van de poort des voorhofs;
18 De nagelen des tabernakels, en de pennen des voorhofs, met derzelver zelen;
19 De ambtsklederen om in het heilige te dienen, de heilige klederen van den priester Aäron, en de klederen zijner zonen, om het priesterambt te bedienen.
20 Toen ging de ganse vergadering der kinderen Israëls uit van voor het aangezicht van Mozes.
21 En zij kwamen, alle man, wiens hart hem bewoog, en een ieder, wiens geest hem vrijwillig maakte, die brachten des HEEREN hefoffer tot het werk van de tent der samenkomst, en tot al haar dienst, en tot de heilige klederen.
22 Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen, alle vrijwilligen van hart; zij brachten haken, en oorsierselen, en ringen, en spanselen, alle gouden vaten; en alle man, die een gouden beweegoffer den HEERE offerde,
23 En alle man, bij wien gevonden werd hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geitenhaar , en roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, die brachten ze.
24 Allen, die een hefoffer van zilver of koper offerden, die brachten het ten hefoffer des HEEREN; en allen, bij welke sittimhout gevonden werd, brachten het tot alle werk van den dienst.
25 En alle vrouwen, die wijs van hart waren, sponnen met haar handen, en zij brachten het gesponnene, de hemelsblauwe zijde , en het purper, het scharlaken, en het fijn linnen.
26 En alle vrouwen, welker hart haar bewoog in wijsheid, die sponnen het geitenhaar .
27 De oversten nu brachten sardonixstenen en vulstenen, tot den efod en tot den borstlap;
28 En specerij en olie, tot den luchter en tot de zalfolie, en tot roking welriekende specerijen.
29 Alle man en vrouw, welker hart hen vrijwillig bewoog te brengen tot al het werk, hetwelk de HEERE geboden had te maken door de hand van Mozes; dat brachten de kinderen Israëls tot een vrijwillig offer den HEERE.
Bezaleël en Aholiab
30 Daarna zeide Mozes tot de kinderen Israëls: Ziet, de HEERE heeft met name geroepen Bezaleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.
31 En de Geest Gods heeft hem vervuld met wijsheid, met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;
32 En om te bedenken vernuftigen arbeid, te werken in goud, en in zilver, en in koper,
33 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding; om te werken in alle vernuftige handwerk.
34 Hij heeft hem ook in zijn hart gegeven anderen te onderwijzen, hem en Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan.
35 Hij heeft hen vervuld met wijsheid des harten, om te maken alle werk eens werkmeesters, en des allervernuftigsten handwerkers , en des borduurders in hemelsblauw, en in purper, in scharlaken, en in fijn linnen, en des wevers; makende alle werk, en bedenkende vernuftigen arbeid.