Paulus vermaent Timotheum wederom met grooten ernst sijn ampt gedurichlick ende getrouwelick in alle deelen te betrachten. 3 aenwijsende hoe noodigh het is om de boosheyt der menschen die in de toecomende tijden sal zijn. 6 Voorseght dat hy haest gedoodt sal worden. 7 ende troost hem selven met een goede conscientie, ende met de vergeldinge die hy ende alle geloovighe van de Heere verwachten, 9 Vermaent hem oock tot hem te comen, alsoo eenige hem verlaten hadden. 11 ende Marcum mede te brengen, 13 met sijnen reys-mantel ende boecken. 14 waerschouwt hem voor Alexander eenen copersmit die hem veel quaets gedaen hadde. 16 Claeght over de broeders, dat’se hem in sijne eerste verantwoordinge verlaten hadden. 17 Doch dat de Heere hem bygestaen hadde, ende voor die reyse verlost. 18 vertrouwende dat hy hem voortaen sal bystaen. 19 Ende bevelende eenige te groeten, 22 besluyt hy desen Send-brief met de gewoonlijcke groetenisse.
1 ICk betuyge dan voor Godt ende den Heere Iesu Christo, die de levende ende doode oordeelen sal in sijne verschijninge ende [in ] sijn Coninckrijcke:
2 Predickt het woort: houdt aen tijdelijck, ontijdelijck: wederleght, bestraft, vermaent in alle lanckmoedicheyt, ende leere.
3 Want daer sal eenen tijdt zijn, wanneer sy de gesonde leere niet en sullen verdragen: maer ketelachtich zijnde van gehoor sullen sy haer selven leeraers opgaderen na hare eygene begeerlickheden:
4 Ende sullen [haer ] gehoor vande waerheyt afwenden, ende sullen haer keeren tot fabelen.
5 Maer ghy weest wacker in alles, lijdt verdruckingen: doet het werck van een Euangelist, maeckt datmen van uwen dienst ten vollen versekert zy.
6 Want ick worde nu tot een dranck-offer geoffert, ende de tijdt mijner ontbindinge is aenstaende.
7 Ick hebbe den goeden strijdt gestreden, ick hebbe den loop ge-eyndight, ick hebbe het geloove behouden.
8 Voorts, is my wech-geleght de kroone der rechtveerdicheyt, welcke my de Heere, de rechtveerdige Rechter, in dien dagh geven sal: ende niet alleen my, maer oock allen die sijne verschijninge lief gehadt hebben.
9 Beneerstight u haestelick tot my te komen.
10 Want Demas heeft my verlaten, hebbende de tegenwoordige werelt lief gekregen, ende is na Thessalonica gereyst: Crescens na Galatien, Titus na Dalmatien.
11 Lucas is alleen met my. Neemt Marcum mede, ende brenght [hem ] met u. Want hy is my seer nut tot den dienst.
12 Maer Tychicum hebbe ick na Ephesen gesonden.
13 Den reysmantel dien ick te Troas by Carpum gelaten hebbe, brenght mede als ghy komt, ende de boecken, insonderheyt de pergamenten.
14 Alexander de koper-smit heeft my veel quaets betoont: de Heere vergelde hem na sijne wercken.
15 Van welcken wacht u ghy oock: want hy heeft onse woorden seer tegen gestaen.
16 In mijne eerste verantwoordinge en is niemant by my geweest, maer sy hebben my alle verlaten. Het en worde haer niet toegerekent.
17 Maer de Heere heeft my byghestaen, ende heeft my bekrachtight: op dat men door my ten vollen soude versekert zijn van de predikinghe, ende alle Heydenen [de selve ] souden hooren: ende ick ben uyt den muyl des Leeuws verlost.
18 Ende de Heere sal my verlossen van alle boos werck, ende bewaren tot sijn hemelsch Coninckrijck. Den welcken zy de heerlickheyt in alle eeuwicheydt. Amen.
19 Groet Priscam ende Aquilam, ende het huys Onesiphori.
20 Erastus is te Corinthen gebleven: ende Trophimum hebbe ick te Mileten kranck gelaten.
21 Beneerstight u om voor den winter te komen. U groet Eubulus, ende Pudens, ende Linus, ende Claudia, ende alle de broeders.
22 De Heere Iesus Christus zy met uwen geest. De genade zy met u lieden: Amen.
De tweede Sendt-brief aen Timotheum, die de eerste verkoren Opsiender van de Gemeynte der Epheseren was, is geschreven van Roomen, als Paulus de tweede reyse voor den Keyser Nero gestelt was.Eynde van den Sendt-brief PAULI aen Timotheum .FINIS1 IK betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk:
2 Predik het Woord; houd aan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer.
3 Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen, naar hun eigen begeerlijkheden;
4 En zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keren tot fabelen.
5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist, maak, dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij.
Paulus voorziet zijn einde
6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande.
7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden;
8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben.
Persoonlijke mededelingen
9 Benaarstig u haastelijk tot mij te komen.
10 Want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessalonica gereisd; Krescens naar Galatië, Titus naar Dalmatië.
11 Lucas is alleen met mij. Neem Marcus mede, en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst.
12 Maar Tychikus heb ik naar Efeze gezonden.
13 Breng den reismantel mede, dien ik te Troas bij Karpus gelaten heb, als gij komt, en de boeken, inzonderheid de perkamenten.
14 Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaads betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken.
15 Van welken wacht gij u ook, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan.
16 In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend.
17 Maar de Heere heeft mij bijgestaan, en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen. En ik ben uit den muil des leeuws verlost.
18 En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
Groet en zegenbede
19 Groet Priska en Aquila, en het huis van Onesiforus.
20 Erastus is te Korinthe gebleven; en Trofimus heb ik te Milete krank gelaten.
21 Benaarstig u, om voor den winter te komen. U groet Eubulus, en Pudens, en Linus, en Klaudia, en al de broeders.
22 De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen.