Also Rehabeam de wet des Heeren verlaet, wort hy bekrijgt van Sisak den Coninck van Egypten, v. 1, etc. sich met sijne Vorsten verootmoedigende, wort behouden in sijn Coninckrijcke, 5. maer berooft van de schatten des Tempels, ende sijns Conincklicken huyses, 9. Hy laet kopere schilden maken, in de plaetse vande goudene, die Sisak gerooft hadde, 10. Om wat oorsake Godt Iuda, ende Ierusalem noch eenichsins verschoont heeft, 12. Rehabeams regeringe, ende doot, 13. Abia sijn sone wert Coninck, 16.
1 HEt geschiedde nu, als Rehabeam het Coninckrijcke bevesticht hadde, ende hy sterck geworden was, dat hy de wet des HEEREN verliet, ende gantsch Israël met hem.
2 Daerom geschieddet in het vijfde jaer des Conincks Rehabeams, dat Sisak de Coninck van Egypten tegen Ierusalem optooch; (want sy hadden overtreden tegen den HEERE.)
3 Met duysent, ende twee hondert wagenen, ende met sestich duysent ruyteren: ende des volcks en was geen getal, dat met hem quam uyt Egypten, Lybiers, Suchiten, ende Mooren:
4 Ende hy nam de vaste steden in, die Iuda hadde: ende hy quam tot Ierusalem toe.
5 Doe quam Semaja de Propheet tot Rehabeam ende de Overste van Iuda, die tot Ierusalem versamelt waren, uyt oorsake van Sisak: ende hy seyde tot hen; Alsoo seyt de HEERE: Ghy hebbet my verlaten, daerom hebbe ick u oock verlaten inde hant van Sisak.
6 Doe verootmoedichden sich de Overste Israëls, ende de Coninck; ende sy seyden, De HEERE is rechtveerdich.
7 Als nu de HEERE sach, datse hen verootmoedichden, geschiedde het woort des HEEREN tot Semaia, seggende: Sy hebben hen verootmoediget, ick en salse niet verderven; maer ick sal hen in korten ontkominge geven, dat mijne grimmicheyt over Ierusalem door de hant van Sisak niet en sal uytgegoten worden.
8 Doch sy sullen hem tot knechten zijn; op datse onderkennen mijnen dienst, ende den dienst vande Coninckrijcken der landen.
9 So tooch Sisak de Coninck van Egypten op tegen Ierusalem, ende hy nam de schatten van het Huys des HEEREN, ende de schatten van het huys des Conincks wech; hy nam alles wech: hy nam oock alle de gouden schilden wech, die Salomo gemaeckt hadde.
10 Ende de Coninck Rehabeam maeckte in plaetse van die, kopere schilden: ende hy beval [die] onder de hant der Overste der trauwanten, die de deure van het huys des Conincks bewaerden.
11 Ende het geschiedde, so wanneer de Coninck in het Huys des HEEREN ginck, dat de trauwanten quamen, ende die droegen, ende die weder brachten inder trauwanten wacht-kamer.
12 Ende als hy sich verootmoedichde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, op dat hy [hem] niet ten uytersten toe en verdorve: oock waren in Iuda noch goede dingen.
13 So versterckte sich de Coninck Rehabeam in Ierusalem, ende regeerde: want Rehabeam was een en veertich jaer out, als hy Coninck wert, ende hy regeerde seventien jaer in Ierusalem, de stadt, die de HEERE uyt alle stammen Israëls verkoren hadde, om sijnen Name daer te setten: ende sijns moeders naem was, Naama, eene Ammonitische.
14 Ende hy dede dat quaet was, dewijle hy sijn herte niet en richtede, om den HEERE te soecken.
15 De geschiedenissen nu van Rehabeam, de eerste, ende de laetste, zijn die niet geschreven inde woorden van Semaja den Propheet, ende Iddo den Siender, verhalende de geslacht-registeren : daertoe de krijgen Rehabeams, ende Ierobeams in alle [hare] dagen?
16 Ende Rehabeam ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven inde stadt Davids: ende sijn soon Abia wert Coninck in sijne plaetse.
Sisak, de koning van Egypte, verslaat Rehabeam
1 HET geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans Israël met hem.
2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE),
3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libiërs, Suchieten en Moren;
4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe.
5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak.
6 Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig.
7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden.
8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen.
9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had.
10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.
11 En het geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten kwamen, en die droegen, en die wederbrachten in der trawanten wachtkamer.
12 En als hij zich verootmoedigde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen.
13 Zo versterkte zich de koning Rehabeam in Jeruzalem, en regeerde; want Rehabeam was een en veertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaren in Jeruzalem, de stad, die de HEERE uit alle stammen van Israël verkoren had, om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naäma, een Ammonietische.
14 En hij deed dat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte, om den HEERE te zoeken.
Dood van Rehabeam
15 De geschiedenissen nu van Rehabeam, de eerste en de laatste, zijn die niet geschreven in de woorden van Semaja, den profeet, en Iddo, den ziener, verhalende de geslachtsregisteren; daartoe de krijgen van Rehabeam en Jerobeam in al hun dagen?
16 En Rehabeam ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in de stad Davids; en zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats.