David bidt om recht tegen sijne wreede ende archlistige vyanden: klaegt Godt sijnen noot, begeert genadige vervullinge sijner beloften, ende richt sijne verslagene ziele op door geloove ende vertrouwen.
1 DOet my recht, o Godt, ende twist ghy mijne twist-sake: bevrijdt my van het ongoedertieren volck, van den man des bedrochs ende des onrechts.
2 Want ghy zijt de Godt mijner sterckte; waerom verstoot ghy my [dan]? waerom gae ick steets in’t swart, van wegen des vyants onderdruckinge?
3 Sendt u licht, ende uwe waerheyt, dat die my leyden; datse my brengen tot den berch uwer heylicheyt, ende tot uwe wooningen:
4 Ende dat ick ingae tot Godts altaer, tot den Godt des blijtschaps mijner verheuginge, ende u met de harpe love, o Godt, mijn Godt!
5 Wat buycht ghy u neder, o mijne ziele, ende wat zijt ghy onrustich in my? hoopt op Godt, want ick sal hem noch loven; hy is de menichvuldige verlossinge mijns aengesichts, ende mijn Godt.
Bede om verlossing
1 Doe mij recht, o God! en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van de man van bedrog en onrecht.
2 Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan ? Waarom ga ik steeds in het zwart, vanwege de onderdrukking van de vijand?
3 Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden; dat zij mij brengen tot de berg Uwer heiligheid, en tot Uw woningen;
4 En dat ik inga tot Gods altaar, tot de God der blijdschap van mijn verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God!
5 Wat buigt gij u neer, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing van mijn aangezicht, en mijn God.