David loost Godt van wegen sijne goedicheyt ende waerheyt aen hem bewesen, propheterende dat de Coningen der aerde den Heere sullen loven: met belijdenisse der vrucht sijnes vertrouwens op Godt.
1 [EEn Psalm] Davids. Ick sal u loven met mijn geheel herte: in de tegenwoordicheyt der goden sal ick u psalm-singen.
2 Ick sal my nederbuygen nae het paleys uwer heylicheyt, ende ick sal uwen Name loven, om uwe goedertierenheyt, ende om uwe waerheyt: want ghy hebt van wegen uwen gantschen Name u woort groot gemaeckt.
3 Ten dage [als] ick riep, so hebt ghy my verhoort: Ghy hebt my versterckt [met] kracht in mijne ziele.
4 Alle Coningen der aerde sullen u, O HEERE, loven, wanneer sy gehoort sullen hebben de redenen uwes monts.
5 Ende sy sullen singen van de wegen des HEEREN, want de heerlickheyt des HEEREN is groot.
6 Want de HEERE is hooge, nochtans siet hy den nederigen aen, ende den verhevenen kent hy van verre.
7 Als ick wandele in het midden der benautheyt, maeckt ghy my levendich, uwe hant streckt ghy uyt tegen den toorn mijner vyanden, ende uwe rechterhant behoudt my.
8 De HEERE sal’t voor my voleynden: uwe goedertierenheyt, HEERE, is in eeuwicheyt: En laet niet varen de wercken uwer handen.
Dankzegging voor verlossing
1 Een psalm van David.
Ik zal U loven met mijn gehele hart; in de tegenwoordigheid der goden zal ik U psalmzingen.
2 Ik zal mij neerbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, en ik zal Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw waarheid; want Gij hebt vanwege Uw ganse Naam Uw woord groot gemaakt.
3 Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord; Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel.
4 Alle koningen der aarde zullen U, o Heere! loven, wanneer zij gehoord zullen hebben de redenen van Uw mond.
5 En zij zullen zingen van de wegen des Heeren, want de heerlijkheid des Heeren is groot.
6 Want de Heere is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan, en de verhevene kent Hij van verre.
7 Als ik wandel in het midden der benauwdheid, maakt Gij mij levend; Uw hand strekt Gij uit tegen de toorn van mijn vijanden, en Uw rechterhand behoudt mij.
8 De Heere zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, Heere! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.