De Psalmist vermaent alle geloovige tot lof en dancksegginge Godes van wegen sijne goedertierenheyt, macht, ende wijsheyt, blijckende aen de scheppinge der werelt, ende verlossinge Israëls uyt Egypten, ende veel andre weldaden.
1 LOvet den HEERE, want hy is goet: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
2 Lovet den Godt der Goden: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
3 Lovet den Heere der heeren: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
4 Dien die alleen groote wonderen doet: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
5 Dien die de hemelen met verstant gemaeckt heeft: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
6 Dien die d’aerde op het water uytgespannen heeft: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
7 Dien die de groote lichten heeft gemaeckt: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
8 De Sonne tot heerschappye inden dach: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
9 De Mane ende Sterren tot heerschappye in de nacht: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
10 Dien die de Egyptenaers geslagen heeft in hare eerstgeborene: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
11 Ende heeft Israël uyt het midden van hen uytgebracht: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt:
12 Met eene stercke hant, ende met eenen uytgestreckten arm: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
13 Dien, die de schelf-zee in deelen deelde: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
14 Ende voerde Israël door ’t midden van de selve: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
15 Hy heeft Pharao met sijn heyr gestort in de schelf-zee: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
16 Die sijn volck door de woestijne geleydt heeft: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
17 Die groote Coningen geslagen heeft: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
18 Ende heeft heerlicke Coningen gedoodt: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
19 Sihon den Amoritischen Coninck: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
20 Ende Og den Coninck van Basan: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
21 Ende heeft haer lant ten erve gegeven: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
22 Ten erve sijnen knecht Israël: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
23 Die aen ons gedacht heeft in onse nedericheyt: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
24 Ende hy heeft ons onsen tegenpartijders ontruckt: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
25 Die allen vleesche spijse geeft: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
26 Lovet den Godt des hemels: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
Gods goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid
1 Looft de Heere, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid;
2 Looft de God der goden; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
3 Looft de Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
4 Hem, Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
5 Hem Die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
6 Hem, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
7 Hem Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
8 De zon tot heerschappij op de dag; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
9 De maan en sterren tot heerschappij in de nacht; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
10 Hem, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
11 En heeft Israël uit het midden van hen uitgeleid; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
12 Met een sterke hand, en met een uitgestrekte arm; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
13 Hem, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
14 En voerde Israël door het midden van haar; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
15 Hij heeft Faraö met zijn heer gestort in de Schelfzee; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
16 Die Zijn volk door de woestijn geleid heeft; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
17 Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
18 En heeft heerlijke koningen gedood; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
19 Sihon, de Amorietische koning; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
20 En Og, de koning van Basan; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
21 En heeft hun land ten erve gegeven; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
22 Ten erve aan Zijn knecht Israël; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
23 Die aan ons gedacht heeft in onze nederigheid; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
24 En Hij heeft ons aan onze tegenpartijders ontrukt; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
25 Die alle vlees spijs geeft; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
26 Looft de God des hemels; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.