Gebodt van de tellinge der Leviten, die tot den dienst des Tabernakels bequaem waren, met naedere aenwijsinge harer ampten, ende eerst vande ampten der Kohathiten, v. 1, etc. Daerna der Gersoniten, 22. ende der Merariten, 29. Elcker getal wort oock verhaelt in ’t bysonder, als de Kohathiten, 34. Der Gersoniten, 38. Der Merariten, 42. ende aller in ’t gemeyne, 46.
1 ENde de HEERE sprack tot Mose, ende tot Aaron, seggende:
2 Neemt op de somme der sonen Kohaths uyt het midden der sonen Levi: nae hare geslachten, nae het huys harer vaderen,
3 Van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out: al die tot desen strijt inkomt, om het werck in de Tente der t’ samenkomste te doen.
4 Dit sal den dienst zijn der sonen Kohaths, inde Tente der t’ samenkomste: [te weten] de Heylicheyt der heylicheden.
5 In het optrecken des legers, so sullen Aaron ende sijne sonen komen, ende den voorhanck des decksels afnemen: ende sullen daer mede de Arke der getuygenisse bedecken.
6 Ende sy sullen een decksel van dasse-vellen daer op leggen, ende een geheel kleet van hemels-blaeuw, daer boven op uytspreyden: ende sy sullen der selver hantboomen aenleggen.
7 Sy sullen oock op de toontafel een kleet van hemels-blaeuw uytspreyden, ende sullen daer op setten de schotelen, ende de reuckschalen, ende de kroesen, ende de deck-schotelen: oock sal het geduerich broot daer op zijn.
8 Daarna sullen sy een scharlaken kleet daer over uytspreyden, ende sullen dat met een decksel van dasse-vellen bedecken: ende sy sullender selver hantboomen aenleggen.
9 Dan sullen sy een kleet van hemels-blaeuw nemen, ende bedecken den kandelaer des luchters, ende sijne lampen, ende sijne snuyters, ende sijne bluschvaten: ende alle sijne olie-vaten, met dewelcke sy aen den selven dienen.
10 Sy sullen oock den selven, ende alle sijne gereetschap in een decksel van dasse-vellen doen: ende sullen hem op den draegboom leggen.
11 Ende over den gouden Altaer sullen sy een kleet van hemels-blaeuw uytspreyden, ende sullen dat met een decksel van dasse-vellen bedecken, ende sy sullen des selven hant-boomen aenleggen.
12 Sy sullen oock nemen alle gereetschap des dienstes, met de welcke sy in het Heylichdom dienen, ende sullense leggen in een kleet van hemels-blaeuw, ende sullen deselve met een decksel van dasse-vellen bedecken: ende sullense op den draeg-boom leggen.
13 Ende sy sullen de assche vanden altaer vagen: ende sy sullen daer over een kleet van purper uytspreyden.
14 Ende sy sullen daer op leggen alle sijne gereetschap, daermede sy aenden selven dienen, de kool-pannen, de krauwelen, ende de schoefelen, ende de spreng-beckens, alle de gereetschap des altaers: ende sy sullen daer over een decksel van dasse-vellen uytspreyden, ende sullen des selven hantboomen aenleggen.
15 Als nu Aaron ende sijne sonen, het decken van het Heylichdom, ende van alle gereetschap des Heylichdoms in ’t optrecken des legers sullen voleyndt hebben, so sullen daerna de sonen Kohaths komen, om te dragen, maer sy en sullen dat heylige niet aenroeren, dat sy niet en sterven: dit is de last der sonen Kohaths, in de Tente der t’ samenkomste.
16 De opsicht nu van Eleazar, de sone Aarons des Priesters, sal zijn over de olie des luchters, ende het reuckwerk der welrieckende speceryen, ende het geduerich spijs-offer, ende de salf-olie: de opsicht des gantschen Tabernakels, ende alles dat daer in is, aen het Heylichdom, ende aen sijne gereetschap.
17 Ende de HEERE sprack tot Mose, ende tot Aaron, seggende:
18 Ghy en sult de stamme van de geslachten der Kohathiten, niet laten uytgeroeyt worden, uyt het midden der Leviten.
19 Maer dit sult ghy hen doen op dat sy leven, ende niet en sterven, als sy tot de heylicheyt der heylicheden toetreden sullen: Aaron ende sijne sonen sullen komen, ende stellense een yder over sijnen dienst, ende aen sijnen last.
20 Doch sy en sullen niet inkomen, om te sien alsmen het heylichdom inwindt, dat sy niet en sterven.
21 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
22 Neemt oock op de somme der sonen Gersons, nae het huys harer vaderen, nae hare geslachten.
23 Ghy sultse tellen van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out: al die inkomt om den strijt te strijden, op dat hy den dienst bediene, in de Tente der t’ samen-komste.
24 Dit sal zijn de dienst der geslachten der Gersoniten in het dienen, ende inden last.
25 Sy sullen dan dragen de gordijnen des Tabernakels, ende de Tente der t’ samen-komste, [te weten] haer decksel, ende het dassen-decksel, dat boven daer op is: ende het decksel der deure vande Tente der t’ samenkomste.
26 Ende de behangselen des voorhofs, ende het decksel der deure van de poorte des voorhofs, het welcke is by den Tabernakel, ende by den altaer rontom, ende hare zeelen, ende alle de gereetschap van haren dienst; mitsgaders al wat daer voor bereydt wort, op datse dienen.
27 De geheele dienst van de sonen der Gersoniten in al haren last, ende in al haren dienst, sal zijn nae het bevel Aarons, ende sijner sonen: ende ghy-lieden sult hen ter bewaringe al haren last bevelen.
28 Dat is de dienst vande geslachten der sonen der Gersoniten, inde Tente der ’t samenkomste: ende hare wacht sal zijn onder de hant van Ithamar den soon Aarons des Priesters.
29 Aengaende de sonen Merari, die sult ghy nae hare geslachten, ende nae het huys harer vaderen tellen.
30 Ghy sultse tellen van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out, al die inkomt tot desen strijt, om te bedienen den dienst van de Tente der t’ samenkomste.
31 Dit sal nu zijn de onderhoudinge van harer last, nae al haren dienst, in de Tente der t’ samen-komste: de berderen des Tabernakels, ende sijne rychelen, ende sijne pilaren, ende sijne voeten;
32 Mitsgaders de pilaren des voorhofs rontom, ende hare voeten, ende hare pinnen, ende hare zeelen, met alle hare gereetschap, ende met al haren dienst: ende de gereetschap vande waerneminge hares lastes sult ghy by namen tellen.
33 Dat is de dienst vande geslachten der sonen van Merari, nae haren gantschen dienst, inde Tente der t’ samen-komste: onder de hant van Ithamar de soon Aarons des Priesters.
34 Mose dan ende Aaron, ende de Overste der vergaderinge telden de sonen der Kohathiten; nae hare geslachten, ende nae het huys harer vaderen:
35 Van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out: al die inquam tot desen strijt, tot den dienst in de Tente der t’ samenkomste.
36 Hare getelde nu waren nae hare geslachten, twee duysent, seven hondert ende vijftich.
37 Dese zijn de getelde vande geslachten der Kohathiten, van al die in de Tente der t’ samenkomste diende: dewelcke Mose, ende Aaron getelt hebben, nae het bevel des HEEREN, door de hant Mose.
38 Insgelijcks de getelde der sonen Gersons; nae hare geslachten, ende nae het huys harer vaderen:
39 Van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out: al die inquam tot desen strijt, tot den dienst in de Tente der t’ samenkomste:
40 Hare getelde waren nae hare geslachten, nae het huys harer vaderen, twee duysent, ende ses hondert en dertich.
41 Dese zijn de getelde van de geslachten der sonen Gersons, van al die in de Tente der t’ samen-komste diende: dewelcke Mose, ende Aaron telden nae het bevel des HEEREN.
42 Ende de getelde van de geslachten der sonen Merari: nae hare geslachten, nae het huys harer vaderen;
43 Van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out: al die inquam tot desen strijt, tot den dienst in de Tente der t’ samenkomste;
44 Hare getelde nu waren, nae hare geslachten, drie duysent, ende twee hondert.
45 Dese zijn de getelde van de geslachten der sonen van Merari: dewelcke Mose, ende Aaron getelt hebben, nae ’t bevel des HEEREN, door de hant Mose.
46 Alle de getelde, dewelcke Mose ende Aaron, ende de Overste Israëls getelt hebben vande Leviten; nae hare geslachten, ende nae het huys harer vaderen,
47 Van dertich jaer out, ende daer boven, tot vijftich jaer out: al die inquam om den dienst der bedieninge, ende den dienst des lastes, in de Tente der t’ samenkomste te bedienen;
48 Hare getelde waren acht duysent ende vijf hondert, ende tachtentich.
49 Men teldese nae het bevel des HEEREN door de hant Mose, een yeder nae sijnen dienst, ende nae sijnen last: ende sijne getelde waren, die de HEERE Mose geboden hadde.
Ambtsverdeling der Levieten
1 En de Heere sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende:
2 Neemt op de som van de zonen van Kahath, uit het midden van de zonen van Levi, naar hun geslachten, naar het huis van hun vaderen.
3 Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud; al wie tot deze strijd inkomt, om het werk in de tent der samenkomst te doen.
4 Dit zal de dienst zijn van de zonen van Kahath, in de tent der samenkomst, te weten de heiligheid der heiligheden.
5 In het optrekken van het leger, zo zullen Aäron en zijn zonen komen, en de voorhang van de bedekking afnemen, en zullen daarmee de ark der getuigenis bedekken.
6 En zij zullen een bedekking van dassenvellen daarop leggen, en een geheel kleed van hemelsblauw daar bovenop uitspreiden; en zij zullen haar handbomen aanleggen.
7 Zij zullen ook op de toontafel een kleed van hemelsblauw uitspreiden, en zullen daarop zetten de schotels, en de reukschalen, en de kroezen, en de dekschotels; ook zal het gedurig brood daarop zijn.
8 Daarna zullen zij een scharlaken kleed daarover uitspreiden, en zullen dat met een bedekking van dassenvellen bedekken; en zij zullen haar handbomen aanleggen.
9 Dan zullen zij een kleed van hemelsblauw nemen, en bedekken de kandelaar van de luchter, en zijn lampen, en zijn snuiters, en zijn blusvaten, en al zijn olievaten, waarmee zij daarbij dienen.
10 Zij zullen ook hem, en al zijn gereedschap, in een bedekking van dassenvellen doen, en zullen hem op de draagboom leggen.
11 En over het gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw uitspreiden, en zullen dat met een bedekking van dassenvellen bedekken; en zij zullen zijn handbomen aanleggen.
12 Zij zullen ook nemen alle gereedschap van de dienst, waarmee zij in het heiligdom dienen, en zullen het leggen in een kleed van hemelsblauw, en zullen het met een bedekking van dassenvellen bedekken; en zij zullen het op de draagboom leggen.
13 En zij zullen de as van het altaar vegen, en zij zullen daarover een kleed van purper uitspreiden.
14 En zij zullen daarop leggen al zijn gereedschap, waarmee zij daarbij dienen, de koolpannen, de krauwels, en de schoffels, en de sprengbekkens, al het gereedschap van het altaar; en zij zullen daarover een bedekking van dassenvellen uitspreiden, en zullen zijn handbomen aanleggen.
15 Als nu Aäron en zijn zonen, het bedekken van het heiligdom, en van alle gereedschap van het heiligdom, in het optrekken van het leger, zullen voleindigd hebben, zo zullen daarna de zonen van Kahath komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, dat zij niet sterven. Dit is de last van de zonen van Kahath, in de tent der samenkomst.
16 Het opzicht nu van Eleázar, de zoon van Aäron, de priester, zal zijn over de olie van de luchter, en het reukwerk van de welriekende specerijen, en het gedurig spijsoffer, en de zalfolie; het opzicht van de ganse tabernakel, en alles wat daarin is, aan het heiligdom en aan zijn gereedschap.
17 En de Heere sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende:
18 Gij zult de stam van de geslachten der Kahathieten niet laten uitgeroeid worden uit het midden der Levieten;
19 Maar dit zult gij hun doen, opdat zij leven en niet sterven, als zij tot de heiligheid der heiligheden toetreden zullen: Aäron en zijn zonen zullen komen, en hen een ieder over zijn dienst en aan zijn last stellen.
20 Doch zij zullen niet inkomen om te zien, als men het heiligdom inwindt, opdat zij niet sterven.
21 En de Heere sprak tot Mozes, zeggende:
22 Neem ook op de som van de zonen van Gerson, naar het huis van hun vaderen, naar hun geslachten.
23 Gij zult hen tellen van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkomt om de strijd te strijden, opdat hij de dienst bediene in de tent der samenkomst.
24 Dit zal zijn de dienst van de geslachten van de Gersonieten, in het dienen en in de last.
25 Zij zullen dan dragen de gordijnen van de tabernakel, en de tent der samenkomst; te weten haar bedekking, en de bedekking van dassenvel, die er bovenop is, en de bedekking van de deur van de tent der samenkomst,
26 En de behangsels van de voorhof, en de bedekking van de deur van de poort van de voorhof, die is bij de tabernakel en bij het altaar rondom; en hun zelen, en al het gereedschap van hun dienst, alsook al wat daarvoor bereid wordt, opdat zij dienen.
27 De gehele dienst van de zonen der Gersonieten, in al hun last, en in al hun dienst, zal zijn naar het bevel van Aäron en van zijn zonen; en gij zult hun ter bewaring al hun last bevelen.
28 Dit is de dienst van de geslachten van de zonen van de Gersonieten, in de tent der samenkomst; en hun wacht zal zijn onder de hand van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester.
29 Aangaande de zonen van Merári, die zult gij naar hun geslachten, en naar het huis van hun vaderen tellen.
30 Gij zult hen tellen van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkomt tot deze strijd, om te bedienen de dienst van de tent der samenkomst.
31 Dit zal nu zijn de onderhouding van hun last, naar al hun dienst, in de tent der samenkomst: de planken van de tabernakel, en zijn richels, en zijn pilaren, en zijn voeten;
32 Alsook de pilaren van de voorhof rondom, hun voeten, en hun pinnen, en hun zelen, met al hun gereedschap, en met al hun dienst; en het gereedschap van de waarneming van hun last zult gij bij namen tellen.
33 Dit is de dienst van de geslachten van de zonen van Merári, naar hun ganse dienst, in de tent der samenkomst, onder de hand van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester.
34 Mozes dan en Aäron, en de oversten der vergadering telden de zonen der Kahathieten, naar hun geslachten, en naar het huis van hun vaderen:
35 Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot deze strijd, tot de dienst in de tent der samenkomst;
36 Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, twee duizend zevenhonderd vijftig.
37 Dit zijn de getelden van de geslachten der Kahathieten, van al wie in de tent der samenkomst diende, die Mozes en Aäron geteld hebben, naar het bevel des Heeren, door de hand van Mozes.
38 Evenzo de getelden van de zonen van Gerson, naar hun geslachten, en naar het huis van hun vaderen;
39 Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot deze strijd, tot de dienst in de tent der samenkomst;
40 Hun getelden waren, naar hun geslachten, naar het huis van hun vaderen, twee duizend zeshonderd dertig.
41 Dezen zijn de getelden van de geslachten van de zonen van Gerson, van al wie in de tent der samenkomst diende, die Mozes en Aäron telden, naar het bevel des Heeren.
42 En de getelden van de geslachten van de zonen van Merári, naar hun geslachten, naar het huis van hun vaderen,
43 Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot deze strijd, tot de dienst in de tent der samenkomst;
44 Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, drie duizend tweehonderd.
45 Dezen zijn de getelden van de geslachten van de zonen van Merári, die Mozes en Aäron geteld hebben, naar het bevel des Heeren, door de hand van Mozes.
46 Al de getelden, die Mozes en Aäron, en de oversten van Israël geteld hebben van de Levieten, naar hun geslachten, en naar het huis van hun vaderen,
47 Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam, om de dienst der bediening en de dienst van de last, in de tent der samenkomst, te bedienen;
48 Hun getelden waren acht duizend vijfhonderd tachtig.
49 Men telde hen, naar het bevel des Heeren, door de hand van Mozes, een ieder naar zijn dienst, en naar zijn last; en zijn getelden waren, die de Heere Mozes geboden had.