1 Nae ’t gewoonlick opschrift des Sendt-briefs, 3 danckt Paulus Godt voor de vertroostingen die hy in alle verdruckingen door Christum , anderen tot een exempel, ontfinck. 8 ende komt daer na tot het verhael van de groote vervolginge die hem in Asien was over-ghekomen. 10 Uyt welcke hy nochtans was verlost door hare gebeden. 12 Betuyght dat hy oprechtelick in de werelt, maer meest onder haer hadde verkeert. 15 ende dat hy oock oprechtelick voorgenomen hadde weder tot haer over te komen. 17 Hoewel ’t selve noch niet geschiet en was. 18 Niet om dat sijn woordt was Iae ende Neen. 20 Daer alle beloften Godts in Christo Iae ende Seker zijn. 21 ende door den Heyligen Geest in ons bevestigt. 23 Maer betuyght met eenen eedt, dat hy sijne komste tot haer noch uyt-gestelt hadde om haer te sparen.
1 PAULUS een Apostel JESU CHRISTI , door den wille Godts, ende Timotheus de broeder, aen de Gemeynte Godts die te Corinthen is, met alle de heylige die in geheel Achaja zijn.
2 Genade zy u ende vrede van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo.
3 Gelooft zy de Godt ende Vader onses Heeren Iesu Christi, de Vader der barmherticheden, ende de Godt aller vertroostinge:
4 Die ons vertroost in alle onse verdruckinge, op dat wy souden connen vertroosten de gene die in allerley verdruckinge zijn, door de vertroostinge met welcke sy selve van Godt vertroost worden.
5 Want gelijck het lijden Christi overvloedigh is in ons, also is oock door Christum onse vertroostinge overvloedich.
6 Doch ’tzy dat wy verdruckt worden, [het is ] tot uwe vertroostinge ende salicheyt, die gewrocht wort in de lijdtsaemheyt des selven lijdens, ’twelck wy oock lijden: ’t zy dat wy vertroost worden, [het is ] tot uwe vertroostinge ende salicheyt:
7 Ende onse hope van u is vast, als die weten dat gelijck ghy gemeynschap hebt aen het lijden, [ghy ] oock also [gemeynschap hebbet ] aen de vertroostinge.
8 Want wy en willen niet, broeders, dat ghy onwetende zijt van onse verdruckinge, die ons in Asia overgecomen is, dat wy uytnemende zeer beswaert zijn geweest boven [onse ] macht, alsoo dat wy seer in twijfel waren oock van het leven.
9 Ia wy hadden al selve in ons selven het vonnis des doots, op dat wy niet op ons selven vertrouwen en souden, maer op Godt die de doode verweckt:
10 Die ons uyt so grooten doodt verlost heeft, ende [noch ] verlost: op welcken wy hopen, dat hy [ons ] oock noch verlossen sal:
11 Also ghylieden oock mede arbeydt [voor ons ] door den gebede, op dat over de gave, door vele persoonen aen ons te wege gebracht, [oock ] voor ons dancksegginge door velen gedaen worde.
12 Want onsen roem is dese, [namelijck ] het getuyghenisse onser conscientie, dat wy in eenvoudigheydt ende oprechtigheydt Godts, niet in vleeschelicke wijsheydt, maer in de genade Godts inde werelt verkeert hebben, ende allermeest by u lieden.
13 Want wy en schrijven u geene andere dingen dan die ghy kennet, ofte oock erkennet: ende ick hope dat ghy’se oock tot den eynde toe erkennen sult:
14 Gelijckerwijs ghy oock ten deele ons erkent hebt, dat wy uwen roem zijn, gelijck ghy oock den onsen zijt in den dagh des Heeren Iesu.
15 Ende op dit betrouwen wilde ick te voren tot u komen, op dat ghy een tweede genade soudt hebben:
16 Ende door uwe [stadt ] na Macedonien gaen, ende wederom van Macedonien tot u komen, ende van u lieden nae Iudea geleydt worden.
17 Als ick dan dit voorgenomen hebbe, hebbe ick ooc lichtveerdigheyt gebruyckt? ofte neme ick het nae den vleesche voor, ’t gene ick voorneme, op dat by my soude wesen Iae jae, en Neen neen?
18 Doch Godt is getrouwe, dat ons’ woort ’t welck tot u [is geschiet ], niet en is geweest Iae ende Neen.
19 Want de Sone Godts Iesus Christus, die onder u door ons is gepredickt, [namelijck ] door my, ende Silvanum, ende Timotheum, en was niet Iae ende Neen, maer is geweest Iae in hem.
20 Want so vele beloften Godts als’er zijn, die zijn in hem Iae, ende zijn in hem Amen, Gode tot heerlijckheyt door ons.
21 Maer die ons met u bevestight in Christo, ende die ons gesalft heeft, is Godt:
22 Die ons oock heeft versegelt, ende het onderpandt des Geests in onse herten gegeven.
23 Doch ick aenroepe Godt tot een getuyge over mijne ziele, dat ick om u te sparen noch tot Corinthen niet en ben gekomen.
24 Niet dat wy heerschappie voeren over uw’ geloove, maer wy zijn medewerckers uwer blijdschap: want ghy staet door het geloove.
Opschrift en groet
1 Paulus, een apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods, die te Korinthe is, met al de heiligen, die in geheel Acháje zijn:
2 Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Heere Jezus Christus.
Dankzegging van Paulus voor de troost in verdrukking
3 Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden, en de God aller vertroosting;
4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten hen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, waarmee wijzelf door God vertroost worden.
5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig.
6 Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid, die gewerkt wordt in de lijdzaamheid van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid;
7 En onze hoop van u is vast, daar wij weten, dat, gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden, gij ook alzo gemeenschap hebt aan de vertroosting.
8 Want wij willen niet, broeders, dat gij onwetende zijt van onze verdrukking, die ons in Azië overkomen is, dat wij uitnemend zeer bezwaard zijn geweest boven onze macht, alzo dat wij zeer in twijfel waren, ook van het leven.
9 Ja, wij hadden al zelf in onszelf het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt;
10 Die ons uit zo grote dood verlost heeft, en nog verlost; op Wie wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal.
11 Alzo gij ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave, door vele personen aan ons teweeggebracht ook voor ons dankzegging door velen gedaan worde.
12 Want onze roem is deze, namelijk het getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoud en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij u.
13 Want wij schrijven u geen andere dingen, dan die gij kent, of ook erkent; en ik hoop, dat gij ze ook tot het einde toe erkennen zult;
14 Gelijk gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt, in de dag van de Heere Jezus.
Reisplan naar Korinthe
15 En in dit vertrouwen wilde ik te voren tot u komen, opdat gij een tweede genade zoudt hebben;
16 En door uw stad naar Macedónië gaan, en weer van Macedónië tot u komen, en door u naar Judéa geleid worden.
17 Toen ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen, ja, ja, en neen, neen?
18 Doch God is getrouw, dat ons woord, hetwelk tot u is geschied , niet is geweest ja en neen.
19 Want de Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk door mij, en Silvánus, en Timótheüs, was niet ja en neen, maar is geweest ja in Hem.
20 Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons.
21 Maar Die ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God;
22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven.
23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik, om u te sparen nog niet te Korinthe ben gekomen.
24 Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers aan uw blijdschap; want gij staat door het geloof.